Tekst: Henk Muntjewerff
*Machinefabriek Breda vh Backer & Rueb: voorbeeld van innovatie en expansie
In 1927 verwierf de Machinefabriek een 1,5 ha groot industrieterrein in de Belcrumpolder, om daar de ketelmakerij te vestigen. De plaatsing van een draaikraan op de kade van de Belcrumhaven in november 1927 luidde de feitelijke start van de nieuwbouw in. De ketelmakerij met bouwloods werd in 1928, naar een ontwerp van de Bredase civiel-ingenieur W. van Veen, door de NV Zuid-Nederlandsche Staalindustrie gebouwd in een nog lege polder. Het ketelhuis en de machinekamer waren in het grote, hoge en lichte gebouw opgenomen, de fabrieksschoorsteen was men bij de bouwaanvraag in mei 1928 vergeten. Omdat de schoorsteen dus zonder vergunning was gebouwd, liep Backer & Rueb een boete op.
Ruim van opzet, aangesloten op het spoorwegnet en gelegen aan de Belcrumhaven was de ketelmakerij uitermate geschikt voor de productie van omvangrijke zaken als verticale waterpijpketels, zware stoommachines of stoomlocomotieven en colonnes. De eerste colonne voor de petrochemische industrie werd al eind 1928 afgeleverd. De nieuwe ketelmakerij bood op die manier veel meer mogelijkheden dan het relatief kleine oude complex aan Nieuweweg in de binnenstad.
Het gebouw van de ketelmakerij is zo ontworpen dat het in de toekomst met 30 m respectievelijk 45 m verlengd kon worden: de kraanbanen liepen al zover door. Men hoefde dus om het gebouw uit te kunnen breiden alleen de kopwandconstructie te verplaatsen. Ook was uitbreiding in de breedte voorzien, waarbij bijvoorbeeld de lage hal een hoge hal kon worden. Alle kolommen waren daarom even zwaar uitgevoerd als hoofdkolommen. De tussen de kolommen geplaatste wandconstructie kon dan makkelijk worden verwijderd of verplaatst. De staalconstructie kreeg een dak van bimsbetonplaten en de wanden waren van halfsteens metselwerk tussen stijl en regelwerk. In alle hallen stonden loopkranen, terwijl die in de twee hoge zijhalen doorliepen tot aan de havenkade. Aan de zuidzijde zit een glasvliesgevelwand.
Omdat de afdeling ijzer- en metaalgieterij niet langer levensvatbaar was, moest de daarbij ondergebrachte pijpenbuigerij naar een nieuwe locatie worden overgebracht. In 1929 kwam in de Belcrumpolder de door de NV Hollandsche Constructiewerkplaatsen te Leiden gebouwde nieuwe hal voor de pijpenbuigerij, plaatwerkerij en lasserij gereed. Hier werden onderdelen voor de stoomketels gemaakt. Het was een snelle uitbreiding en een aantasting van het oorspronkelijke symmetrische grondplan. Nadat aan de Speelhuislaan nog een portierswoning met kantoor en verbandkamer waren ingericht, was het complex klaar voor het komende decennium. De bouw en inrichtingskosten bedroegen circa ƒ400.000,- voor 1928–1929 tezamen.
De crisisjaren gingen niet onopgemerkt aan het bedrijf voorbij, naarstig werd gezocht naar nieuwe produkten. In 1934 resulteerde dat in de start van een afdeling bruggenbouw, in 1937 gevolgd door een afdeling liften en roltrappen. In 1938 kon met de fabricage van de eerste H-ketel, een hoogrendements-verwarmingsketel voor fabrieken en instellingen, een belangrijk marktaandeel voor de ketelmakerij voor lange tijd worden gegarandeerd. Daarnaast zorgde de hernieuwde belangstelling in de olieindustrie dat de productie in licentie van La Mont waterpijpketels ter hand kon worden genomen.
De buitengewoon hoge onderhoudskosten van de fabrieksgebouwen aan de Nieuweweg en de ligging in een overvolle binnenstad met een dichtslibbende rivier, maakten het voor de directie zinvol uit oogpunt van rationalisatie en kostenbesparing het gehele bedrijf te verhuizen naar de Belcrumpolder. In 1936 werd een overeenkomst bereikt met de gemeente Breda over de verhuizing, er was sprake van een nauwelijks verholen nieuwbouwsubsidie omdat de gemeente de grond dringend nodig had voor de aanleg van een verbindingsweg dwars over het oude fabrieksterrein (de huidige Markendaalseweg). Backer & Rueb verwierf in 1937 een 1,5 ha groot industrieterrein naast haar ketelmakerij aan de Speelhuislaan in erfpacht van de gemeente. Dit was een uitzondering omdat de gemeente in principe alleen grond verkocht. Door het terrein in erfpacht uit te geven – een vorm van huur – hoefde de machinefabriek niet meteen een grote som geld uit te geven voor de aankoop. In de jaren dertig was het voor de fabriek al moeilijk genoeg om de investeringen in nieuwe gebouwen op te brengen.
De constructieafdeling van de vennootschap was in 1938 druk bezig met het ontwerp en de bouw van de nieuwe machinefabriek of machinale afdeling. De bouwkosten bedroegen dit keer circa ƒ600.000,-. Het nieuwe gebouw werd geheel uitgevoerd in een elektrisch gelaste staalconstructie met halfsteens vakwerkvulling. Vanwege het gevarieerde productieprogramma moest uitbreiding in de toekomst zo min mogelijk gehinderd worden. Daarom zijn de kop- en zijwanden van het gebouw niet als dragende delen van het dak uitgevoerd.
Om dezelfde reden werden de shedhallen uitgevoerd met een aaneenschakeling van portaalspanten als hoofddraagconstructie. Tevens werd daardoor meer vrije ruimte verkregen. Electron verzorgde de elektrische en krachtinstallatie. De loopkranen werden geleverd door de Nederlandse Staalindustrie. Die kranen zaten in de shedhallen precies in de dakdriehoek, waardoor op bouwhoogte kon worden bespaard. De kraanbanen liepen vanuit de shedhallen door tot in de grote machinehal of stelplaats, zodat de twee daar aanwezige loopkranen met een draagvermogen van 10 ton de lasten konden overnemen en op een schip in de haven konden laden.
Aan het transport was veel aandacht besteed, een spooraansluiting kwam de hal binnen via een brede schuifdeur. In de grote hal en stelplaats stonden een verticale hydraulische klinkmachine en een grote compressor, terwijl de boormachines met aandrijfmotoren in de shedhallen waren ondergebracht. De shedhallen boden plaats aan de draaierij, de gereedschappenmakerij, de elektrische werkplaats, de controle, de bankwerkerij en de plaatwerkerij. Het bedrijfspand was voorzien van een hogedrukwaterleiding, persluchtleidingen en een acethyleeninstallatie. Vandaag de dag hebben de forse stalen spanten en kolommen een mooi donker groen patina gekregen. Ter vergelijking: dezelfde onderdelen in de hal van Asselbergs & Nachenius zijn fel groen.
Het nieuwe kantoor aan de Speelhuislaan 173 werd door de IGB gebouwd. Het heeft een zware betonconstructie en is gebouwd naar een ontwerp van architect F. Verwoerd. Het kantoor beschikt over een grote kelder voor het omvangrijke tekeningenarchief en de tekenzaal zat op de bovenste verdieping onder een groot daklicht. Vanuit de circa 1 meter boven peil gelegen begane grondverdieping van het kantoor had de bedrijfsleiding door een glazen wand een goed overzicht over de machinefabriek. Toen het kantoor in 1939 gereed kwam, was het gehele bedrijf in de Belcrum gevestigd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het bedrijf belast met de reparatie en het herstel van vernielde bruggen, daarnaast konden ook nog ketels vervaardigd worden. Door Electron werden voor de Duitse bezetter installaties aangelegd op vliegvelden. Alhoewel een deel van het productieapparaat in 1944 door de Duitsers werd vernield, kon het bedrijf spoedig na de oorlog de draad weer oppakken. Nadat de grondstoffenvoorziening was hersteld en de nodige vakkrachten waren opgeleid, konden vanaf 1947 weer volop liften, LaMontketels, H-ketels en L-ketels geproduceerd worden.
Ruimtegebrek voor met name de liftenbouw zorgde ervoor dat in 1950 plannen werden uitgewerkt voor de bouw van nieuwe werkplaatsen en een uitbreiding van het kantoor met twee vleugels. De commissarissenkamer werd gemeubileerd door de meubelfabriek Eckhart uit Den Haag. Een terrein werd aangekocht waarop in 1951–1952 twee hallen voor de plaatwerkerij verrezen. Het betrof een verlenging van de bestaande shedhallen van de machinefabriek alsmede een hal met plat dak met daklichten op de kopse kant. Ook werden nieuwe arbeidswerktuigen aangeschaft. In die plaatwerkerij werd de productie van liften en roltrappen ondergebracht, in 1962 werd deze ruimte nogmaals vergroot.
In 1955 werd een begin gemaakt met de bouw van een nieuwe hoge hal voor de pijpenbuigerij in verband met de productie van de grote LaMontketels. Voor deze uitbreiding van het bedrijf moest opnieuw grond van de gemeente worden aangekocht. De vroeger in erfpacht verkregen grond kon nu in eigendom worden verworven. De nieuwe hal moest in 1958 alweer worden vergroot om aan de vraag naar LaMontketels te kunnen voldoen. Het dak werd uitgevoerd als sheddak, maar met de traditionele shedhallen met vele spanten en kolommen had het niets meer van doen. Het was een grote open hal geworden.
De werkplaatsen en magazijnen van Electron in de Machinefabriek brandden op 3 februari 1958 geheel uit. Van die gelegenheid werd gebruik gemaakt door op een nog vrij deel van het terrein een nieuw kantoor met monumentale trap en kunstwerk voor Electron te laten bouwen door architect M. Blokdijk. De moderne hallen werden door IGB gebouwd. Het pand werd op 15 juli 1959 officieel geopend door burgemeester C.N.M. Kortmann.
Daarmee onderstreepte hij het grote belang van de elektrotechnische fabriek voor Breda. Naast nettenbouw en krachtstations hield de onderneming zich voortaan ook bezig met meet- en regeltechniek. Electron werd in 1973 een zelfstandige onderneming binnen het Rijn- Schelde Verolmeconcern (RSV) en kon zich na enkele omwegen in 1987 als Electron Beheer onafhankelijk maken van de ontwikkelingen bij de machinefabriek. De gevels van het kantoor hebben nog de oorspronkelijke raamindeling en kozijnen. Het gebouw staat met de rug naar de Belcrumweg omdat op het moment van bouw daar de magazijnen van Stokvis nog tegenaan stonden.
In 1959 kwam een nieuwe hal met bedrijfskantoor bij de pijpenbuigerij gereed. De officiële erkenning van de medische dienst bracht haar een eigen onderkomen in de voormalige bedrijfswoning aan de Speelhuislaan. De lang verwachtte bedrijfskantine ontworpen door M. Blokdijk kwam in 1964 gereed op de plaats van het afgebrandde Electron. Ze was een cadeau van de directie aan het personeel ter gelegenheid van het eeuwfeest in 1960. Tot die tijd was ze ondergebracht in de in 1941 omgebouwde bouwloods uit 1928; deze werd nu ingericht als vakschool.
De in 1967 gebouwde hal voor de plaatwerkerij, vlak bij Electron, was de laatste bouwactiviteit door Machinefabriek Breda op dit fabrieksterrein. Tijdens de jaren zeventig onder RSV werd de afdeling liften en roltrappen in Breda opgeheven. In de jaren tachtig lag het accent op drie afdelingen. De Ketels- en Apparatenfabriek met een projectmatige aanpak, de Algemene Machinebouw voor standaardprodukten en de afdeling Verpakkingsmachines. Sinds 1987 toen Begemann deze onderdelen van het failliete RSV had overgenomen, respectievelijk Backer & Rueb Breda en Breda Packaging geheten. De ketelfabriek ging in 1993 failliet en vervolgens stond de ketelmakerij uit 1928–1929 te verkrotten totdat in 1997 de papiergroothandel Van Puijfelik de gebouwen als opslagplaats in gebruik nam.