Een watermolen gesneuveld in de strijd?

Archeologen hebben aan de Poolseweg sporen gevonden van een gracht en fundamenten van een gebouwtje dat daar rond 1600 gestaan moet hebben. Ook vonden ze een fragment van een zeldzame glazen beker. Het onderzoek vond in 2013 plaats in de tuin van Poolseweg 126, nu Steijnlaan 29.

Het gebouwtje zou een watermolen kunnen zijn geweest, maar het is niet uitgesloten dat de gevonden fundamenten bij een kade of brug horen. In de gracht werd onder meer aardewerk, een stuk van een glazen beker en slachtafval aangetroffen. De glazen beker was een bijzonder exemplaar: deze is vervaardigd tussen en 1550 en 1650 en was versierd met ingesmolten glasdraden. In Nederland zijn slechts een handvol van dergelijke glazen bekend. Elders op het terrein werd aardewerk opgegraven uit de veertiende en vijftiende eeuw.

De watermolen – of wat het ook geweest moge zijn – is waarschijnlijk afgebroken in 1624 en toen is ook de gracht gedempt. In dat jaar belegerde de Spaanse veldheer Ambrosio Spinola Breda. Het jaar daarop zou hij de stad innemen: een feit dat vereeuwigd is op het bekende schilderij Las Lanzas, waarvan een kopie in het Bredase stadhuis hangt.

Een defensielinie, die de verdedigers van de stad hadden opgeworpen, moet dwars door onze wijk hebben gelopen. Waar precies is nog een onderwerp van discussie: de ene onderzoeker plaatst de linie een tiental meters ten noorden van de Poolseweg, terwijl anderen vermoeden dat de verdedigingswerken ter hoogte van de Molenleystraat werden opgeworpen.

Maar het is hoe dan ook aannemelijk dat de watermolen in de weg stond: de verdedigers hadden een vrij schootsveld nodig en daarom zal de watermolen gesneuveld zijn en werd de gracht, die nu nutteloos was, gedempt.

Het volledige rapport is hier te downloaden.

Zuid-Afrikanen in Sportpark II

In 1652 stichtte Jan van Riebeeck bij Kaap de Goede Hoop op het zuidelijke puntje van Afrika een handelspost van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Die handelspost groeide uit tot Kaapstad en de stad en het omliggende gebied werden een Nederlandse kolonie. Het was dus in 1952 driehonderd jaar geleden dat de kolonie werd gesticht. Dat was precies het jaar waarin de plannen werden gemaakt om de flats in Sportpark II te bouwen. Gerard Otten spreekt in zijn boek De straten van Breda het vermoeden uit dat dit ‘jubileum’ de aanleiding was om die nieuwe straten te vernoemen naar Zuid-Afrikanen.

Het was toen nog maar zo’n vijftig jaar geleden dat de Britten een einde hadden gemaakt aan de onafhankelijkheid van de Boeren, zoals de afstammelingen van de Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika zich noemden. De Boeren konden op veel sympathie van de Nederlanders rekenen. Vandaar dat niemand er destijds moeite mee had om de straten naar de president (Paul Kruger) en enkele generaals van die Boerenrepublieken (De la Rey, Botha, De Wet, Herzog, Smuts, Steyn) te noemen.

Nog geen tien jaar later was van die sympathie weinig meer over. De discriminatie van de zwarte bevolking van Zuid-Afrika, de Apartheid, leidde tot wereldwijde protesten. In Sportpark II moest vooral het straatnaambordje ‘Bothastraat’ het ontgelden. Het werd nogal eens ondergekalkt. De zoon van generaal Botha was namelijk van 1978 tot 1989 premier en president van Zuid-Afrika en een fanatiek verdediger van de Apartheid. Voorstellen om de straatnamen te wijzigen hebben het nooit gehaald.

Bevrijding

Op 29 oktober herdachten we weer de bevrijding van Breda. Die bevrijding kwam destijds niet onverwacht. De inwoners van Breda wisten dat de geallieerden naderden. Wel was de route die de bevrijders kozen een verrassing. Mijn moeder en grootmoeder, die toen in Sportpark woonden, dachten dat het zware legermaterieel nooit door de akkers en de landweggetjes kon komen die toen nog in de omgeving van de wijk lagen. Dat was een vergissing: de tanks hadden er weinig moeite mee. Op een enkele plaats zakten ze door een bruggetje, maar dat stuitte de opmars naar Breda niet. Zo werd Breda via de Molengrachtsestraat bevrijd, die nu dus Poolseweg heet.

Dat was trouwens de tweede verrassing. De Bredanaars, van wie er toen nog niet zo veel Engels spraken, hadden een paar Engelse zinnetjes geleerd om de bevrijders te verwelkomen. Maar die bleken er niets van te begrijpen. De Poolse soldaten spraken geen Engels – de officieren trouwens ook nauwelijks, ook al waren ze onderdeel van het Britse leger dat onder commando stond van veldmaarschalk Bernard Montgomery.

Veel Britten hadden eigenlijk niet zo’n hoge pet op van de Polen. Chauvinistisch als ze waren, konden ze zich maar moeilijk voorstellen dat die Oost-Europeanen net zulke of misschien nog wel betere militairen waren dan zijzelf. De Polen kregen ook de schuld van de mislukking van operatie Market Garden, die bij Arnhem de mist in ging. Pas jaren later kregen ze eerherstel.

Maar in Breda en andere plaatsen die ze hebben bevrijd krijgen ze wel de eer die ze verdienen. Met name generaal Maczek. In 1964 kreeg een deel van de Poolseweg zijn naam. Hij was dat jaar zelf bij de herdenking van de bevrijding. Mocht hij nu terugkeren, dan zou hij er vast trots op zijn dat zijn mannen en hijzelf nog steeds met zo veel respect worden herdacht. Maar hij zal ook wel verrast zijn als hij ziet dat hij tegenwoordig een soort mascotte is die automobilisten aanspoort niet harder dan 30 te rijden.

Lutheranen in Breda

In 2020 schreef ik in opdracht van de Lutherse Kerk in Breda een brochure over het gebouw en de geschiedenis van de lutheranen in Breda. De volgende tekst is de geannoteerde versie van de geschiedenis van de lutheranen in Breda. Het onderzoek is vrijwel geheel gebaseerd op bestaande literatuur. Hierin wordt aangetoond dat vanaf het begin van de reformatie een belangrijk deel van de Bredase bevolking luthers was. Pas in de achttiende eeuw nam het aantal lutheranen aanzienlijk af.

De brochure, vormgegeven door Sjef Bakers, is voor €3,- verkrijgbaar bij de lutherse kerk in Breda. Hierin ook een rijk geïllustreerde beschrijving van het gebouw.

Maarten Luther

Maarten Luther (1483–1546) was een augustijner monnik en hoogleraar theologie aan de universiteit van de Duitse stad Wittenberg. Door zijn theologische opvattingen kwam de Reformatie op gang, die leidde tot het ontstaan van de lutherse kerken. Aanleiding was zijn bezwaar tegen het verkopen van ‘aflaatbrieven’. Daarmee konden gelovigen ‘aflaten’ verkrijgen. Ze konden zo als het ware hun zonden en van anderen die al overleden waren, afkopen.

Op 31 oktober 1517 publiceerde hij 95 stellingen waarin hij op deze aflaatpraktijk reageerde. Volgens het verhaal spijkerde hij ze op de deur van de Slotkerk van Wittenberg. Tegenwoordig wordt deze daad als het begin van de Reformatie beschouwd. Maar eigenlijk wilde Luther alleen een discussie op gang brengen over de vraag of je door aflaten te verkopen zonden kon vergeven.

Maar de paus was niet bereid in discussie te gaan: hij verklaarde Luther tot ketter en excommuniceerde hem in 1521. Keizer Karel V verklaarde hem vogelvrij. Luther verkeerde hierdoor in levensgevaar, maar hij werd beschermd door een aantal Duitse vorsten. Een van zijn beschermers, keurvorst Frederik de Wijze van Saksen, verborg hem in het kasteel Wartburg, waar hij het Nieuwe Testament uit het Grieks in het Duits vertaalde.

Luther had het gezag van paus en bisschoppen uitgedaagd: aflaten waren menselijke verzinsels, zo stelde hij, want in de Bijbel is hierover niets te vinden. Luther kwam tot de conclusie dat niet de kerk als instituut, maar de Bijbel het hoogste gezag heeft. Daarom verwierp hij de leer van de rooms-katholieke kerk, voor zover die niet gebaseerd was op de Bijbel. Een voorbeeld is zijn mening over het celibaat: er stond nergens in de Bijbel dat priesters niet mochten trouwen. Luther zelf zou in 1525 in het huwelijk treden. En natuurlijk schafte hij de aflaten af.

Zo ontstonden er in vele Duitse staten en in Scandinavië lutherse kerken.

Luther in de Nederlanden

De ideeën van Luther sloegen snel aan in de Nederlanden. Er was ook hier veel kritiek op de rooms-katholieke kerk. Werken van Luther waren al in 1519 verkrijgbaar in Antwerpen, destijds de grootste stad van de Nederlanden. Maar het kwam hier niet tot een oprichting van lutherse gemeenten. Veel Duitse vorsten steunden Luther, maar Karel V, de landsheer van de Nederlanden, bestreed zijn ideeën. Op 5 oktober 1520 werden de boeken van Luther in het openbaar verbrand.1 Bijna drie jaar later werden de eerste twee lutheranen, Hendrik Vos en Johannes van den Esschen die afkomstig waren uit Antwerpen, op de Grote Markt in Brussel op de brandstapel ter dood gebracht.2

Maar de geschriften van Luther en andere reformatoren bleven circuleren onder de bevolking en in veel steden waren er geheime bijeenkomsten waarop deze boeken werden besproken. Van tijd tot tijd werden er mensen veroordeeld vanwege ‘lutherse’ opvattingen, maar dat wijst niet op het bestaan van lutherse gemeenten. Het woord ‘luthers’ werd gebruikt voor allerlei ideeën die niet strookten met de leer van de rooms-katholieke kerk.3

Karel V was voor de vervolging van ‘lutheranen’ afhankelijk van lokale besturen. Maar die voelden er weinig voor om daadwerkelijk tot vervolging over te gaan. Ze hechtten zeer aan de lokale autonomie en wilde weinig weten van inmenging door het centrale gezag.4

Breda

Vanuit Antwerpen, maar ook vanuit Dordrecht, dat toen ook een belangrijk luthers centrum was, vonden de ideeën van Luther hun weg naar Breda. Rondtrekkende predikers gaven onderricht in ‘ketterse’ opvattingen. Tussen 1528 en 1531 arresteerde de schout van Turnhout verschillende mensen die ook in Breda dergelijke ideeën hadden verspreid. Ook in het Stadsarchief van Breda zijn vanaf 1529 aanwijzingen te vinden dat er opgetreden werd tegen ketterij. Maar de straffen waren niet streng en de belangstelling voor Luthers ideeën bleef bestaan. In de jaren dertig van de zestiende eeuw werden er in Breda boeken van Luther op straat verkocht. Zelfs in kringen van het stadsbestuur was er kritiek op de Rooms-Katholieke Kerk en bestond er sympathie voor hervormingsbewegingen. Bovendien had de inquisitie in Brabant niets te zeggen.

Ook in de jaren veertig werden van tijd tot tijd verboden boeken in beslag genomen en werden mensen die illegale religieuze bijeenkomsten organiseerden op het matje geroepen bij het stadsbestuur. Daar bleef het meestal bij. Slechts één ‘ketter’ is ooit op een Bredase brandstapel aan zijn einde gekomen. Uit de archieven is niet op te maken of het daarbij om lutheranen ging. Er waren allerlei dissidente religieuze stromingen in de Nederlanden en rechters noemden die voor het gemak of uit onwetendheid meestal ‘luthers’. Wel zijn er lutherse ideeën aan te wijzen: zo kreeg in 1546 ene Frans Elens een boete omdat hij in het openbaar het verkopen van aflaten had afgekeurd.5

Zeker als het om burgers uit de eigen stad ging, waren de Bredase schepenen terughoudend. Ze gingen pas tot vervolging over wanneer iemand te openlijk predikte of wanneer de vrees bestond dat iemand zijn kritiek met geweld kracht zou bijzetten. De stadsbestuurders zaten niet op mensen te wachten die hun gezag trachtten te ondermijnen.6

Een echte lutherse gemeente met een predikant was er waarschijnlijk niet. In 1533 legden Antwerpse lutheranen aan Luther de vraag voor of ze het sacrament van de eucharistie mochten vieren, met andere woorden: of ze echte kerkdiensten mochten houden. Luther reageerde negatief. In 1544 herhaalde hij dit verbod en schreef aan de Antwerpenaren dat het alleen was toegestaan huispredicaties te houden aan de hand van de Bijbel, de catechismus of dergelijke boeken.7

Nergens in de Nederlanden werden er dus lutherse kerkdiensten gehouden of waren er lutherse gemeenten. Ook voor Breda gold dat aanhangers van Luther zich voor de buitenwereld als katholiek voordeden, maar binnenskamers de Rooms-Katholieke Kerk bekritiseerden en de leer van Luther bestudeerden en bespraken.8

Lutheranen en calvinisten samen op weg?

Het jaar 1566 leek een grote ommekeer te brengen. Landvoogdes Margaretha van Parma, die de Nederlanden bestuurde namens de Spaanse koning Filips II, beloofde op 5 april dat de vervolging van ‘ketters’ zou stoppen. In Breda nam daarop het aantal bijeenkomsten van zowel calvinisten en doopsgezinden als lutheranen toe. Maar er ontstonden spanningen met de katholieken in de stad en in de zomer van 1566 kondigde het stadsbestuur maatregelen aan tegen protestantse bijeenkomsten omdat men bang was voor het ontstaan van rellen tussen katholieken en protestanten.

In augustus woedde in vele plaatsen in de Nederlanden, waaronder Antwerpen en Breda, de Beeldenstorm. Willem van Oranje en andere hoge edelen weigerden hiertegen op te treden. Met dit protest werd landvoogdes Margaretha van Parma onder zware druk gezet. Ze was namelijk afhankelijk van edelen als Willem van Oranje om de orde te herstellen. Maar deze waren van mening dat hard optreden de zaak alleen maar zou verergeren.

Ze kon niet anders dan toegeven en voortaan mochten protestanten in het openbaar preken, in afwachting van een definitieve regeling van de godsdienstkwestie. Willem van Oranje voldeed daarop alsnog aan het bevel om de orde te herstellen. Hij ging naar Antwerpen en zorgde ervoor dat zowel katholieken, calvinisten als lutheranen godsdienstoefeningen konden houden in de stad.9

Willem van Oranje probeerde katholieken, calvinisten en lutheranen vreedzaam naast elkaar te laten samenleven.10 Daarbij probeerde hij de calvinisten en lutheranen tot elkaar te brengen.11 Samen met zijn broer Lodewijk van Nassau en een aantal Duitse vorsten deed hij pogingen de leer van de Luther met die van Calvijn te verenigen.12 Lodewijk had als gouverneur van Breda de taak om die toenadering hier te bewerkstelligen.

Eind oktober 1566 stelde Willem van Oranje een zekere Borckmij aan als luthers predikant in Breda.13 Hij moest leiding geven aan de Bredase lutheranen zodat ze met de calvinisten konden onderhandelen. Allereerst probeerde Lodewijk beide groepen zo ver te krijgen dat ze van dezelfde ruimte gebruik zouden maken voor hun bijeenkomsten.14

De beeldenstorm had echter de verhoudingen tussen calvinisten en lutheranen verslechterd. Een lutheraan uit Breda had een pamflet geschreven tegen het verwijderen van beelden uit de kerken. Bovendien vond hij dat de calvinisten niet het recht in eigen hand hadden mogen nemen door zelf de beelden uit de kerken te verwijderen.

Hij kreeg een repliek van niemand minder dan Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, een belangrijke medewerker van Willem van Oranje en overtuigd calvinist. Beelden horen niet in de kerk, vond Marnix, en als de overheid in gebreke blijft, dan moeten de gelovigen zelf in actie komen.15

Jan Baptist Vogelsanck, een ambtenaar die de Nassaus al jarenlang had gediend, kreeg de opdracht om te bemiddelen. Begin november 1566 begon hij met beide partijen te praten. Eerst sprak hij met de calvinisten. Deze hadden een schuur op de Zandberg, even ten zuiden van de stad, toegewezen gekregen om daar hun godsdienstoefeningen te houden. Ze waren bereid de schuur een dag in de week af te staan aan de lutheranen, als hun eigen diensten daardoor maar niet gehinderd werden. De lutheranen gingen daar niet op in. Ze wezen op de verschillen tussen de lutherse en de calvinistische leer en beweerden dat calvinistische predikanten hen hadden beledigd. Bovendien hadden ze een eigen ruimte waar ze bijeen kwamen en hadden er geen behoefte aan om te verhuizen en een gebouw met de calvinisten te delen.

Toch dacht Vogelsanck dat verdere toenadering mogelijk zou zijn. Die hoop werd op 13 november 1566 de bodem ingeslagen.

Tijdens een bijeenkomst van de lutheranen verkondigde Borckmij dat predikanten die niet door de overheid waren benoemd, bedriegers waren en geïnspireerd werden door de duivel: ze veroorzaken onrust en oproer. Hiermee verwees hij naar de calvinistische predikanten. Die hadden, in tegenstelling tot Borckmij, geen aanstelling van Willem van Oranje en bovendien hadden ze volgens de lutherse predikant de hand gehad in de recente beeldenstorm.

Nu was onder de aanwezigen ook de calvinistische predikant Jehan Gillain. Hij raakte in discussie met Borckmij. De zaak liep uit de hand toen een zekere Adriaan de Backer, een lutheraan, op de bijeenkomst verscheen. Hij riep tegen Gillain: ‘Wij komen niet naar uw preken; gij daarentegen komt hier het volk opruien en in beweging brengen’. Gillain antwoordde: ‘Ik kom niet om op te ruien, maar om op minnelijke wijze met u gezamenlijk te spreken. Als gij naar onze preken komt, zullen wij dat niet voor oproermakerij houden.’ Maar een aantal aanwezigen begon hem te bedreigen en Gillain hield verder wijselijk zijn mond.

Zowel de lutherse als de calvinistische leiders verzekerden Vogelsanck achteraf dat ze de gang van zaken betreurden. De calvinisten vonden het onverstandig van Gillain dat hij tijdens een bijeenkomst van de lutheranen hun predikant had bekritiseerd. Het stadsbestuur maakte aan iedereen bekend dat dergelijke ongeregeldheden niet meer getolereerd zouden worden. De leiders van beide partijen ondersteunden dit.

Maar het lukte Vogelsanck niet om de predikanten van beide zijden rond de tafel te krijgen. Dat zou toch mogelijk moeten zijn, vond hij, ‘want ze komen mij voor, goede en zachtzinnige lieden te zijn.’ Graag had hij Lodewijk willen melden dat beide groepen samen hun godsdienstoefeningen zouden houden. De calvinisten waren daar best toe bereid, aldus Vogelsanck, ‘maar de lutheranen hebben daar geen zin in’. Zijn pogingen waren vergeefs geweest en daarom had hij de schout gevraagd te proberen om de beide groepen bij hem thuis uit te nodigen. Als dit resultaat opleverde, zou hij dat laten weten, schreef Vogelsanck aan Lodewijk.16

Daar kwam het niet meer van. Willem van Oranje had zijn nek uitgestoken door calvinisten en lutheranen toestemming te geven om in het openbaar bijeen te komen en te preken. Landvoogdes Margaretha van Parma was hier noodgedwongen mee akkoord gegaan, maar in januari 1567 voelde Margaretha zich alweer sterk genoeg om hieraan een einde te maken.17 Willem besefte dat hij op dat moment geen kans maakte tegen de Spaanse overmacht. Op 22 april 1567 verliet hij Breda en vertrok naar Dillenburg.18 Vervolgens namen Spaanse troepen bezit van de stad. Het leidde niet meteen tot vervolging van ‘ketters’. De situatie was weer zoals in de jaren voor 1566: bijeenkomsten van lutheranen en calvinisten waren toegestaan, zolang ze zich niet in het openbaar lieten horen.19

Volgens de historicus A.Th. van Deursen waren alle pogingen van Willem van Oranje om tot een vergelijk te komen tussen lutheranen en calvinisten tot mislukken gedoemd. Beide partijen waren er slechts op uit om hun eigen standpunten te verdedigen. Willem begreep niet dat ze tot het uiterste wilden gaan om hún waarheid overeind te houden. Compromissen zoals Willem die graag zag, waren niet aan hen besteed.20

Religievrede

Vanaf 1572 begonnen de opstandelingen tegen de Spaanse koning successen te boeken. Brielle viel in handen van de geuzen en het lukte de Spanjaarden niet om Haarlem, Alkmaar en Leiden te heroveren. De Spaanse koning Filips II verloor zijn greep op de Nederlanden. Op 8 november 1576 sloten de Nederlandse gewesten de Pacificatie van Gent. De Spaanse troepen zouden de Nederlanden moeten verlaten, gevangenen werden vrijgelaten en ballingen konden terugkeren.21

Het duurde echter nog tot 4 oktober 1577 totdat Willem van Oranje zijn gezag kon herstellen in Breda. Toen pas verlieten de Duitse huurlingen de stad, die ze een jaar lang geterroriseerd hadden. Het stadsbestuur verzocht gevrijwaard te worden van een nieuw garnizoen en dit verzoek had succes: voortaan zouden de Bredanaars zelf hun stad verdedigen.22

Op 14 september 1578 werd in Breda de religievrede afgekondigd. Dit was een uitvloeisel van de pogingen van Willem van Oranje om katholieken en protestanten gezamenlijk de godsdienstvrijheid te laten verdedigen tegenover Spanje. Als gevolg hiervan werden de kerken in Breda verdeeld. De katholieken behielden de Grote Kerk en de calvinisten kregen de Markendaalse Kerk. Het stadsbestuur kon het echter niet eens worden over de vraag of ook de lutheranen een kerk in gebruik zouden mogen nemen. Uiteindelijk hakte Willem van Oranje de knoop door: op 30 juli 1579 kregen de lutheranen de ‘spilschuur’ in de Nieuwstraat als kerk toegewezen.23 Hier werden vroeger de benodigdheden voor de processies opgeslagen.24 Toen de stad in juni 1581 weer in Spaanse handen kwam, was het gedaan met de religievrede en raakten de lutheranen, en uiteraard ook de calvinisten, hun kerken weer kwijt.25

De eerste lutherse predikant in Breda

De list met het Turfschip bracht Breda in 1590 weer in handen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Vanaf die tijd wordt er melding gemaakt van bijeenkomsten van lutheranen in huizen van particulieren. Soms waren er wel honderd mensen bijeen. Voor die bijeenkomsten kwamen predikanten uit Middelburg, Rotterdam, Amsterdam en Woerden naar Breda.26

Op 20 juni 1618 kon de lutherse gemeente in Breda eindelijk een eigen predikant benoemen: Justus Brouwer, in het Latijn Zythopaeus. Het stadsbestuur had hier bezwaar tegen: men was bang dat dit verdeeldheid zou brengen in de stad en onrust kon men niet gebruiken vanwege het voortdurende gevaar van Spaanse aanvallen. Prins Maurits gaf als heer van Breda echter toestemming aan Brouwer om te preken. De lutheranen huurden daarop in augustus 1619 een schuur bij de Waterpoort, aan het zuideinde van de Nieuwstraat. Kort daarop kochten Jacop Wouters en Abraham Lodewijcx de schuur om er een kerk in te richten. De verovering van Breda door Spinola in 1625 maakte tijdelijk een einde aan het bestaan van de lutherse gemeente in Breda, maar nadat Frederik Hendrik de stad in 1637 had heroverd, werd de gemeente opnieuw opgericht. Een jaar later kreeg de lutherse gemeente weer een predikant: Johannes Kalckberner.27

Sindsdien konden de lutheranen ongestoord hun bijeenkomsten houden. In de Republiek was hun geloof niet verboden, zoals het katholieke geloof, maar ze genoten niet de bevoorrechte positie van de calvinisten.28

Na 1648

Recent onderzoek heeft aan het licht gebracht dat er in de zeventiende eeuw meer lutheranen in Breda waren dan eerder gedacht. Misschien was zelfs een kwart van de bevolking luthers. Er waren naar schatting 1500 tot 2000 lutheranen op een totale bevolking van 6000 tot 8000.29

Ook vooraanstaande Bredase families behoorden tot de lutherse kerk. De familie Van Bernagien behoorde vanouds tot de bestuurlijke elite van de stad. Dat eigenlijk alleen calvinisten bestuurlijke functies mochten bekleden, was niet zo’n probleem. Nadat bijvoorbeeld Goswinus van Bernagien in 1660 was benoemd tot stadhouder van Breda, liet hij zijn kinderen dopen in de (calvinistische) Grote Kerk, terwijl hij lid bleef van de lutherse kerk. Een deel van de familie Van Bernagien was katholiek en in één geval is een katholiek lid peetvader van een luthers neefje van hem. Bij de doop zelf in de lutherse kerk was de peetvader overigens niet aanwezig.30

Recent onderzoek naar de positie van de katholieken in de Republiek heeft aangetoond dat ook katholieke leden van de bestuurlijke elite voor de vorm calvinistisch werden om hun vooraanstaande posities te kunnen behouden. Tegelijkertijd waren ze geen religieuze scherpslijpers en gingen ze gemakkelijk om met mensen van een andere kerk.

De lutherse gemeente in Breda bestond dus niet alleen uit soldaten: Duitse huurlingen die in de stad gelegerd waren. Maar het waren er wel zo veel dat in 1641 het kerkgebouw moest worden vergroot.31

Ook handelaren en ambachtslieden uit Duitsland die op zoek waren naar werk kwamen in Breda terecht. Ook dat zorgde voor een aanwas van het aantal lutheranen.

KALCKBERNER

En dan waren er natuurlijk nog de predikanten. Er was geen opleiding voor lutherse predikanten in de Nederlanden: die kwamen uit Duitsland. Hun familie bleef soms nog generaties lang in Breda.

Dat was bijvoorbeeld het geval met de familie van Johannes Kalckberner, die in 1638 predikant was geworden in Breda. In 1674 werd Pieter Jacob Kalckberner in de Lutherse kerk gedoopt. In de loop van zijn leven verwierf hij nogal wat onroerend goed in Breda en omgeving, waaronder een stuk land tussen Breda en Oosterhout. Het draagt nog steeds zijn naam, maar helaas was deze op de oude documenten blijkbaar moeilijk leesbaar, want men heeft er Kalix Berna van gemaakt. Een bekend begrip voor iedereen die wel eens met de auto richting Utrecht gaat, want het is de naam van het tankstation aan de A27 op het voormalige landgoed van Pieter Jacob Kalckberner.32

Pieter Jacob bleef zijn hele leven in Breda wonen, aan de Prinsenkade 8. In het avondmaalregister van de Lutherse kerk staat ‘deze is afgevallen tot het pausdom’ oftewel: hij is katholiek geworden.33 Hij stierf in 1741 en werd begraven in de Grote Kerk.

Zo zien we dat de muren tussen de verschillende geloven in Breda niet hoog waren. Het verklaart misschien ook waarom het aantal lutheranen in de loop van de achttiende eeuw terugliep. Daar kwam bij dat het geboortecijfer onder de katholieken hoger was en dat de immigratie uit Duitsland afnam. Onder meer door de verzanding van de Mark ging de handel en daardoor de Bredase economie achteruit.

Dat nam niet weg dat er nog zo veel lutheranen waren in Breda dat er tussen 1767 en 1795 twee predikanten waren aangesteld. In 1777 kocht de lutherse gemeente de huidige kerk aan de Veemarktstraat.

De lutherse kerk nu

Tegenwoordig zijn er vooral in Duitsland en Scandinavië lutherse gemeenten, maar ook in Brazilië, op Sumatra en in de Verenigde Staten. Volgens de Lutherse Wereld Federatie zijn er ca 65 miljoen lutheranen op de wereld.

De Evangelisch-Lutherse Kerk in Nederland is in 2004 samen met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Maar binnen die kerk bleven er Evangelisch-Lutherse gemeenten, zo ook in Breda.

Het aantal leden nam echter zo sterk af dat de Evangelisch-Lutherse Gemeente Breda te weinig middelen en mankracht had om de gemeente zelfstandig te laten voortbestaan. Daarom is de Evangelisch-Lutherse Gemeente Breda in 2014 gefuseerd met de Protestantse Gemeente in Breda.

Sinds 2019 zijn er geen lutherse vieringen meer in de Lutherse Kerk. Maar omdat de Protestantse Gemeente Breda uitdrukkelijk heeft beloofd het luthers erfgoed te bewaren, worden er van tijd tot tijd lutherse vieringen gehouden in een van de drie andere protestantse kerken van de Protestantse Gemeente Breda.

Daarnaast zoekt de Protestantse Gemeente naar mogelijkheden om de Lutherse Kerk een functie te geven in de binnenstad. Hier zijn winkelende mensen, toeristen, mensen die de stilte zoeken of zin hebben in een praatje. Daarom is de kerk regelmatig open. Gastvrouwen en gastheren kunnen vertellen over gebouw en de Lutherse traditie, maar geven de mensen ook de ruimte zichzelf te zijn en alleen rond te kijken of stil te zijn.

Door de kerk open te stellen voor manifestaties als Open Monumentendag, Cultuurnacht, Breda Jazz Festival, en Tranen van Van Cooth vervult het gebouw een maatschappelijk relevante functie voor Breda. Ook wordt een culturele functie gestimuleerd door concerten en exposities te organiseren. De Lutherse Kerk is opgenomen in de diverse stadswandelingen en de tuin doet op alle donderdagavonden in augustus dienst als luistertuin voor de beiaardconcerten in de toren van de Grote Kerk.

Ook voor religieuze bijeenkomsten is er nog steeds plaats: de Ekklesia Breda en de Remonstranten Breda komen hier regelmatig samen.

Om de kosten van het gebouw te kunnen dekken worden de ruimtes verhuurd voor diverse activiteiten zoals trouwerijen, jubilea, diners en lunches, symposia, vergaderingen en workshops.

Colofon

Tekst: Jan Brouwers

Met medewerking van: Joke Pelle, Peter van de Steenoven, Helma van der Holst, Jochen Dijkshoorn, Piet van der Werf, Bertus de Keizer.

Dit is de geannoteerde versie van de tekst die verscheen in een informatiebrochure van de Lutherse Kerk in Breda.

Beenakker, A.J.M. Breda in de eerste storm van de opstand. Van ketterij tot beeldenstorm 1545–1569. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland 20 (Tilburg 1971).

Beerman, V.A.M., en J.L.M. de Lepper, ‘De lotgevallen van de stad’, in: F.A. Brekelmans e.a. (red.), Geschiedenis van Breda. II Aspecten van de stedelijke historie 1568–1795 (Schiedam 1977).

Brekelmans, F.A., ‘De Vrede van Breda en de stad’, in: Jaarboek ‘De Oranjeboom’ 20 (1967), 18–34.

Deursen, A.Th. van, De last van veel geluk. De geschiedenis van Nederland 1555–1702 (Amsterdam 2004).

Dooremans, D., Het archief van de Evangelisch-Lutherse Gemeente te Breda (Breda 1966).

Eijnatten, Joris van, en Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum 2005).

Graaf, Ronald de, De prins. Willem van Oranje, 1533–1584 (Elburg 2018).

Hallema, A., ‘Wording en lotgevallen van het protestantisme te Breda tot de komst van Alva op 30 juni 1568.’, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 38 (1952), 14–37.

Israel, Jonathan I., De Republiek 1477–1806 (Franeker 1997 vierde druk).

Kappelhof, A.C.M., ‘“Schijnbare stabiliteit”. De demografische ontwikkeling van de steden ’s-Hertogenbosch en Breda in de vroeg-moderne periode (1600–1800)’ https://deoranjeboom.nl/wp-content/uploads/2015/03/demografie-kappelhof.pdf.

Kerkeraad der Evangelisch-Lutherse Gemeente Breda & omstreken, Bredase lutheranen. Kort overzicht van geschiedenis & actualiteit (Breda 1992).

Lepper, J.L.M. de, ‘Stadhouder Goswinus van Bernagien en de Bredase katholieken’, in: Jaarboek De Oranjeboom 20 (1967) 35–69.

Manen, K.G. van, ‘Luthers weerklank in de Nederlanden: van Antwerpen tot Amsterdam, circa 1520–1605’, in: Lutheranen in de Lage Landen. Geschiedenis van een godsdienstige minderheid (ca. 1520–2004) (Zoetermeer 2011) 47–121.

Mosselveld, J.H. van, ‘De Kalix Berna’, in: Jaarboek De Oranjeboom 11 (1958) 1–5.

Mout, M.E.H.N., ‘Het intellectuele milieu van Willem van Oranje’, in: BMGN – Low Countries Historical Review 99 (1984), 596–625. Geraadpleegd via http://doi.org/10.18352/bmgn-lchr.2530.

Placidus, Pater, ‘De religievrede te Breda (II)’, in: Jaarboek ‘De Oranjeboom’ 7 (1954), 46–63.

Pont, J.W., Geschiedenis van het lutheranisme in de Nederlanden tot 1618. Verhandelingen rakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst uitgegeven door het Teyler’s Godgeleerd Genootschap. Nieuwe serie, 17. (Haarlem 1911).

Schulz-Jacobi, J.C., Oud en nieuw uit de geschiedenis der Nederlandsch-lutherse kerk (Rotterdam 1866).

Visser, C.Ch.G., De lutheranen in Nederland, tussen katholicisme en calvinisme. 1566 tot heden (Dieren 1983).

Woltjer, J.J., Op weg naar tachtig jaar oorlog. Het verhaal van de eeuw waarin ons land ontstond. Over de voorgeschiedenis en de eerste fasen van de Nederlandse opstand (z.p. 2011).


  1. Van Manen, ‘Luthers weerklank’, 55.  ↩︎

  2. Visser, De lutheranen in Nederland, 11.  ↩︎

  3. Van Manen, ‘Luthers weerklank’, 64–65.  ↩︎

  4. Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 149–150.  ↩︎

  5. Hallema, ‘Wording en lotgevallen’, 15–19.  ↩︎

  6. Beenakker, Breda in de eerste storm, 32.  ↩︎

  7. Van Manen, ‘Luthers weerklank’, 47–68  ↩︎

  8. Hallema, ‘Wording en lotgevallen’, 19.  ↩︎

  9. Woltjer, Op weg, 381–383.  ↩︎

  10. Beenakker, Breda in de eerste storm, 88–91.  ↩︎

  11. Beenakker, Breda in de eerste storm, 110.  ↩︎

  12. Mout, ‘Het intellectuele milieu’, 608.  ↩︎

  13. Hallema, ‘Wording en lotgevallen’, 24.  ↩︎

  14. Beenakker, Breda in de eerste storm, 114–115.  ↩︎

  15. Pont, Geschiedenis van het lutheranisme, 188–189  ↩︎

  16. Schulz Jacobi, Oud en nieuw, 1–6.  ↩︎

  17. Woltjer, Op weg, 392.  ↩︎

  18. Beenakker, Breda in de eerste storm, 125.  ↩︎

  19. Beenakker, Breda in de eerste storm, 126–132.  ↩︎

  20. Van Deursen, De last van veel geluk, 54.  ↩︎

  21. Woltjer, Op weg, 421–424  ↩︎

  22. Beermann en De Lepper, ‘De lotgevallen van de stad’, 212–32.  ↩︎

  23. Placidus, ‘De religievrede te Breda (II)’, 52–57.  ↩︎

  24. Brekelmans, ‘De Vrede van Breda, 23.  ↩︎

  25. Placidus, ‘De religievrede te Breda (II)’, 52–57.  ↩︎

  26. Dooremans, Het archief van de Evangelisch–Lutherse gemeente, 4.  ↩︎

  27. Dooremans, Het archief van de Evangelisch–Lutherse gemeente, 4–5.  ↩︎

  28. Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 178.  ↩︎

  29. Kappelhof, ‘“Schijnbare stabiliteit”’.  ↩︎

  30. De Lepper, ’Stadhouder Goswinus van Bernagien’.  ↩︎

  31. Kerkeraad, Bredase lutheranen.  ↩︎

  32. Van Mosselveld, ‘De Kalix Berna’.  ↩︎

  33. Stadsarchief Breda, Lidmaten Luthers Breda, 1666–1724, inv.nr. 93.https://images.memorix.nl/brd/download/default/841a3de8–8751–11e3–a9f0–0bbdcd7d793b.jpg  ↩︎

Het geloof van Felix Mendelssohn

Wat betekende het geloof voor componist Felix Mendelssohn Bartholdy? Volgens musicus en theoloog Mar van der Veer projecteerden de onderzoekers van het leven van Mendelssohn vooral hun eigen opvattingen op hem in plaats van de feiten weer te geven. Een antwoord op die vraag kan alleen gegeven worden na een grondige studie van zijn theologische opvattingen die te vinden zijn in zijn brieven. Bovendien is kennis van de toenmalige ontwikkelingen in de theologie nodig om een beeld te kunnen vormen van zijn geloof, aldus Van der Veer.

Dankzij het kapitaal van zijn vader kon Felix reizen maken in heel Europa. Mendelssohn was dus al op jonge leeftijd in aanraking was gekomen met zeer diverse tradities en opvattingen en had een brede opleiding genoten. Mendelssohn kon vooral in de natuur Gods almacht ervaren. Hij geloofde dat God ingreep in het dagelijks leven en daadwerkelijk gebeden verhoorde. Zijn voorzienigheid betekende dat Hij al wist hoe een compositie zou klinken waar Mendelssohn nog aan werkte. Tegenslag deed hem niet twijfelen aan God. Het verdiepte zijn innerlijk leven eerder en droeg bij aan zijn besef dat dat succes tijdelijk was.

Onderzoekers die de joodse identiteit van Mendelssohn benadrukken, wijzen op zijn bewondering voor zijn grootvader Moses. Maar dat wil nog niet zeggen dat Felix Mendelssohn zichzelf als jood zag. Hij was zich bewust van de joodse afkomst van zijn familie, maar beschouwde zichzelf als protestant en Duitser. Zo zagen de meeste van zijn tijdgenoten hem ook. Tijdens zijn leven genoot hij een enorme populariteit en zijn dood, op 38-jarige leeftijd, schokte heel Duitsland. Dat riep weerstand op: drie jaar later schreef Richard Wagner Das Judenthum in der Musik. Joden beschouwde hij als parasieten op de Duitse cultuur. Het werk van Mendelssohn, die Wagner als jood beschouwde, kon daarom alleen maar van inferieure kwaliteit zijn.

Daarmee zaaide hij de twijfel over de identiteit van Mendelssohn. Later zouden de nazi’s diens werk verbieden en zijn standbeelden neerhalen. Zo staat Mendelssohn ook symbool voor veel Duitse joden in de negentiende en twintigste eeuw. Ze waren zich bewust van hun afkomst of zetten zich daartegen af. Maar ze streefden ernaar deel uit te maken van de Duitse samenleving en cultuur. Die integratie leek succesvol totdat het nog steeds aanwezige antisemitisme onder de nationaal-socialisten op een verschrikkelijke manier de overhand kreeg.

Mar van der Veer, Felix Mendelssohn Bartholdy. Zijn geloof belicht vanuit zijn brieven, Skandalon, Middelburg, 2020, 527 blz.

Een uitgebreide versie van dit artikel verscheen in Tertio 17 februari 2021.

De memoires van Ruud Lubbers

In januari 1984 haalde hij de voorpagina van Time. ‘Ruud Shock’ noemde het Amerikaanse weekblad hem. Ruud Lubbers was toen ruim een jaar minister-president. Hij had vergaande maatregelen genomen om de Nederlandse economie uit het slop te trekken en de overheidsuitgaven in de hand te houden. Onder meer door de ambtenarensalarissen met drie procent te verlagen. Protesterende vuilnismannen dumpten de inhoud van hun vuilniswagens bij hem thuis op de stoep, maar hij gaf geen krimp.

In zijn zakelijke manier van optreden leek hij de tegenpool van zijn voorgangers, met name van Joop den Uijl, premier van 1973 tot 1977. Lubbers maakte als minister van Economische Zaken deel uit van zijn kabinet. De vergaderingen van dit kabinet duurden tot diep in de nacht, maar onder Lubbers werd het wekelijkse kabinetsberaad op de vrijdag steevast in de middag afgerond. Geen oeverloze beschouwingen, maar efficiënte besluitvorming. Een ‘no-nonsense kabinet’. Tussen 1982 en 1994 leidde hij drie kabinetten en is daarmee de langstzittende Nederlandse premier ooit.

Tussen 1992 en 1995 sprak Theo Brinkel, destijds medewerker van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA, met Lubbers over zijn tijd als minister van Economische Zaken, kamerlid en premier. Nadat hij de teksten aan enkele ex-ministers uit zijn kabinetten en aan koningin Beatrix had laten lezen besloot Lubbers geen toestemming voor publicatie te geven. Hij noemde en beoordeelde in het boek mensen die nog politiek actief waren en wilde niet dat zij zich beschadigd zouden kunnen voelen.

Nu zijn deze ‘politieke memoires’ dan toch verschenen. Ze zullen ongetwijfeld een belangrijke bron vormen voor historici die de recente politieke geschiedenis van Nederland gaan schrijven een ook voor een eventuele toekomstige biograaf van Lubbers. Want een biografie is dit boek immers niet. Lubbers is aan het woord met zijn visie op de gebeurtenissen. Sommige daarvan zullen weinig mensen nog iets zeggen: wie kan zich de commotie rond het plotseling afschaffen van de Wet op de Investeringsrekening nog herinneren of weet nog precies wat het bami-akkoord inhield?

De drijfveren van Lubbers komen mondjesmaat aan bod, maar als dat gebeurt geeft dat op zijn minst een flinke nuancering van het beeld dat van hem bestaat. Van het beeld van Lubbers als efficiënte manager, Der Macher, de compromissenmachine die voor elk probleem tien oplossingen wist te verzinnen met voor elk van die oplossingen weer tien varianten. Maar Lubbers was ook katholiek en voorman van het CDA. “Lubbers zag er weinig reden toe om er al te openlijk voor uit te komen, maar diepere drijfveren ervoer hij als katholiek politicus wel degelijk in zijn politieke arbeid”, schrijft Brinkel.

Aanvankelijk beviel het no-nonsense imago hem wel. Maar op den duur kreeg hij het gevoel dat de term zich tegen hem keerde. “Het vinden van oplossingen, het managen, het zoeken naar compromissen worden dan heel sterk gezien in termen van tactiek, van pragmatisme”, aldus Lubbers. Als katholiek is hij sterk beïnvloed door de theoloog Edward Schillebeeckx en met name door zijn boek Jezus, het verhaal van een levende. “Het is een aanvulling op mijn basisopleiding bij de jezuïeten. Hetzelfde geldt wat mij betreft voor de liederen van Huub Oosterhuis. In de politiek heb ik er enorm veel aan gehad. Mijn houding in de katholieke kerk kun je het beste in die as zien. Niet zozeer de geboden en de voorschriften zijn voor mij centraal, als wel de beleving, de beademing.”

Zijn katholieke overtuiging speelde sterk mee in een van de moeilijkste kwesties waarmee hij te maken kreeg: dat van de euthanasie. Lubbers huldigde een principieel andere instelling dan die van D66, die uitgaat van de vrije wil: als de arts zich aan de voorschriften houdt, dan kan hij niet vervolgd worden. Volgens Lubbers moest euthanasie altijd in het Wetboek van Strafrecht blijven en moest de arts zich tegenover de rechter kunnen verantwoorden. Toen coalitiepartner VVD begin 1986 aangaf een initiatiefwetsvoorstel van D66 over euthanasie te willen steunen, dreigde Lubbers meteen met een kabinetscrisis.

Pas tijdens het derde kabinet Lubbers, een coalitie met de PvdA, zou de kwestie geregeld worden en bleef euthanasie strafbaar, behalve wanneer aan een aantal criteria van zorgvuldigheid was voldaan. Vanuit het Vaticaan werden vergelijkingen gemaakt met Nazi-Duitsland. “Het raakt mij, maar je doet er niets aan.” Volgens Lubbers had de Nederlandse diplomatie gefaald om de wet goed uit te leggen en duidelijk te maken “dat het een verantwoorde regeling is die op een goede en waardige manier is geformuleerd”.

Zijn geloof hielp hem dergelijke teleurstellingen te relativeren. “Het helpt uit democratisch oogpunt zo goed, als je je inprent dat naar de maat van de Schepper gemeten alle mensen maar kleine baasjes zijn in Gods hand.”


Ruud Lubbers en Theo Brinkel, Haagse jaren. De politieke memoires van Ruud Lubbers.

Uitgeverij: Ambo|Anthos

Pagina’s: 414

€ 24,99

ISBN 978 94 0191678 3

Verschenen in Katholiek Nieuwsblad 23 oktober 2020

Foto: Ruud Lubbers in 2016. Foto Sebastiaan ter Burg CC BY-SA 2.0

Lotharingia: reisgids langs een historische breuklijn

Na de dood van Karel de Grote viel zijn rijk uit elkaar. Zijn kleinzoons verdeelden het in drieën en vervolgens werd het middelste gedeelte nog eens een keer in stukken geknipt. Het noordelijke deel kwam in 855 in handen van hertog Lotharius II. Zijn hertogdom omvatte Noordoost Frankrijk tot aan Zwitserland, het gebied tussen Schelde en Rijn in Nederland en België en in Duitsland onder meer de steden Aken, Keulen, Koblenz en Trier.

Al snel werd het hertogdom prooi van de twee belangrijkste restanten van het rijk van Karel de Grote: Frankrijk en het Duitse rijk. Maar de titel ‘hertog van Lotharingen’ bleef prestigieus. En natuurlijk is het nog steeds een bekende streek in het noord-oosten van Frankrijk.

De grote centra van de macht in Europa bevonden zich steeds buiten het oude Lotharingen en door de eeuwen heen werden er talloze oorlogen uitgevochten.

Lotharinghia is het derde deel van de trilogie van de Britse schrijver Simon Winder. Eerder verschenen van hem Germania en Danubia. Zijn invalshoek in origineel: meestal wordt geschiedenis geschreven vanuit de centra van de macht. Het voormalige Lotharingen is juist een gebied dat verscheurd en verwoest werd door de ambities van machthebbers elders.

Hoewel, op den duur ontstonden er in het gebied twee machtsfactoren van belang. In het zuiden Zwitserland, dat eeuwenlang zijn onafhankelijkheid en neutraliteit wist te handhaven. En in het noorden Nederland, dat als de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden even een wereldmacht was.

Het is altijd aardig om te zien hoe een buitenlander tegen de Nederlandse geschiedenis aankijkt: zijn Britse publiek weet nu waarom het Nederlands elftal in het oranje speelt. Maar je kunt hem ook op foutjes betrappen. Per trein op weg naar Dordrecht ziet hij als hij over het Hollands Diep gaat de toren van de Grote Kerk van Dordrecht. Dat kan niet: zijn herinnering voegt die tocht waarschijnlijk samen met een treinrit over de Oude Maas. En hij heeft het over de ‘Spaanse Poort’ in Breda: het Spanjaardsgat lost in translation.

Over Breda schrijft hij verder: ’Toen ik op een dag ver buiten het centrum van Breda verdwaald raakte, maakte ik er een spoedcursus in de smaakvolle, verwrongen en gevarieerde Nederlandse architectuur van na 1918 van. In die tijd was de donkere baksteen populair en daarvan werden huizen met rare schoorstenen, karaktervol bewerkte buitenportalen en zonderlinge ramen gebouwd.’ Je vraagt je af waar hij heeft rondgedwaald. De Ginnekenweg? De Baronielaan?

Hij is hoe dan ook ongetwijfeld in Breda geweest. De grootste kwaliteit van het boek is namelijk de reislust die het etaleert. Winder is als een reisleider die in hoog tempo allerlei feiten en namen uitstrooit over zijn toehoorders die hem soms met moeite kunnen volgen. Het is dan ook goed dat de vertalers hier en daar uitleg geven.

Je merkt dat Winder het jammer vindt dat zijn boek af is. Nu heeft hij geen aanleiding meer om al die plaatsen die hij beschrijft te bezoeken. Zijn enthousiasme is zo groot dat de lezer zin krijgt om zelf eens naar plaatsen als Calais of Doornik te gaan. Om Mechelen te bekijken met zijn ogen of om in Lille te gaan zien of de schilderijen die hij noemt echt zo lelijk zijn. Winder zelf zal ongetwijfeld weer een aanleiding vinden om op reis te gaan. En het zal weer een inspirerend boek opleveren.

Simon Winder, Lotharingia. Een persoonlijke geschiedenis van Europa’s Grote Breuklijn, van de Lage Landen tot aan het Juragebergte, Amsterdam: Spectrum. € 34,99, ISBN 978 90 00 34845 9

Oudenbosch: klein Rome in Brabant

Katholiek Nieuwsblad 29 maart 2019

Oudenbosch staat vol religieus erfgoed. Mark Buijs schreef er een boek over en legt uit hoe het West-Brabantse dorp een klein Rome werd.

Het was pastoor Willem Hellemons (1810-1884) die zijn bouwkundige inspiratie opdeed in de Eeuwige Stad. Daar volgde hij van 1829 tot 1834 zijn opleiding tot priester.

“Hij had veel gevoel voor decorum en viel voor de charme van de Zuid-Europese stad”, zo vertelt Mark Buijs.” Hellemons richtte in 1840 de broedercongregatie van Saint Louis op, die het gelijknamige internaat voor jongens ging bestieren. In 25 jaar tijd verrees er gebouwen en een kapel met Italiaanse allure. “Hellemons had het toen precies zoals hij het wilde hebben: een Romeins plein met een fontein in het midden en een uitstraling die je in Zuid-Nederland nergens ziet. Op zomeravonden is het mooi als de gebouwen worden aangelicht. Dan heb je niet echt het idee dat je in Nederland rondloopt.”

De apostolisch vicaris van Breda — de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland was nog niet hersteld — vond het allemaal veel te provocerend. De emancipatie van de katholieken was nog maar net begonnen en de ze moesten daarom nog niet te hoog van de toren blazen. Hellemons trok zich er niets van aan: uiteindelijk betaalde hij alles zelf met hulp van welgestelde inwoners van Oudenbosch.

In 1867 werd de eerste steen gelegd voor de huidige basiliek van de H.H. Agatha en Barbara: een kleine versie van de Sint-Pieter met de voorgevel van Sint-Jan van Lateranen. “Hellemons imiteerde niet”, zo benadrukt Buijs, “hij volgde na”. Daarom nam hij de gerenommeerde architect Joseph Cuypers in de arm. Buijs: “Cuijpers is er naar mijn idee heel goed in geslaagd om de verhoudingen goed te maken. Toen ik voor de eerste keer in de Sint-Pieter in Rome was, was ik niet alleen onder de indruk van het gebouw, maar ook van wat ik in mijn hoofd had zitten van Oudenbosch. Het is er veel groter en heel anders van beleving, maar de ruimtelijke ervaring klopt gewoon.”

Hij wijst op de koepel: “De koepel is smaller dan het gat waar hij boven staat. Het is een zwevende koepel. Die blauwe vlakken zijn zwikken die draaien een beetje naar binnen en daar staat hij in feite op. Het is een hele vernuftige constructie. Als je nagaat dat dit allemaal in baksteen is gezet, dan is het knap van Cuijpers dat hij dat kon uitrekenen en tekenen, maar ik vind het minstens zo knap van de Oudenbossche metselaars die dat toch echt niet gewend waren om te maken. Je kunt nog zo’n mooie tekening hebben, het komt er wel op aan dat het allemaal klopt. Dat hebben ze wel goed gedaan want het staat er allemaal nog steeds. Dat geldt ook voor de verhoudingen van de kolommen, de pilaren, de basementen, de lijsten. Alles is gewoon puur vakmanschap.”

Net als de basiliek is ook de kapel van Saint-Louis nog geheel intact. “Het gebouw is nu eigendom van een stichting die het van de broeders heeft gekocht en het is de bedoeling dat de gemeente eigenaar wordt. Die krijgt dan ook de verantwoordelijkheid voor de hele inboedel die onlosmakelijk aan het gebouw verbonden is”, legt Mark Buijs uit. De rest van het voormalige internaat en klooster kreeg een herbestemming doordat een woningstichting het kocht om er woningen in te maken. Dat was de redding van het complex, aldus Buijs: “Ze pakten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op”.

En zo is er meer religieus erfgoed herbestemd. In het voormalige jezuïetenklooster bijvoorbeeld is nu een brasserie gevestigd en de sterrenwacht in het gebouw is opnieuw in gebruik genomen.

Maar ook kleine monumenten krijgen aandacht. Achter het jezuïetenklooster staat een Lourdesgrot. Inwoners van Oudenbosch hebben zich over dit rijksmonument ontfermd. Mark Buijs vertelt dat het tot voor kort nog helemaal overwoekerd was. “Twee jaar geleden hebben we gezegd: het zou leuk zijn om ook iets met die kleine dingen te gaan doen. We hebben toen de Vrienden van het Religieus Erfgoed opgericht om ons op kleine objecten te richten. Deze grot is op deze manier weer een stukje zichtbaar religieus erfgoed geworden. Het is leuk om dat met elkaar te kunnen doen, want dat zorgt voor enthousiasme bij mensen die er anders niet bij betrokken zouden zijn. Je hoeft dus niet altijd naar de gemeente of de eigenaar te kijken: je kunt zelf ook een steentje bijdragen.”

Zo blijft Hellemons zijn stempel drukken op Oudenbosch. Buijs: “De ongeremde bouw-ambitie van Hellemons heeft erfgoed opgeleverd dat de identiteit van Oudenbosch bepaalt. Als je bedenkt dat het de ambitie van Hellemons was om de parochie waar hij zou gaan werken iets van zijn Romeinse jaren mee te geven, dan is hij daar aardig in geslaagd. Dat is leuk om de mensen te laten zien en beleven. Het is mooi dat al die gebouwen teruggaan op iemand die iets in zijn hoofd had en het ook voor elkaar wist te krijgen.”

Mark Buijs, Religieus erfgoed in Oudenbosch. Het Rome van Willem Hellemons
Uitgever: Berne Media, uitgeverij Abdij van Berne
Pagina’s: 191 | € 22,90
ISBN: 978 90 8972 276 8

Kathedralen en basilieken

Katholiek Nieuwsblad 19 april 2019

Het begon allemaal in Schiedam. Daar ontdekte hij de basiliek van de H. Liduina en Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. “Ik was stomverbaasd. Voor mijn gevoel was een basiliek een mooie oude kerk in Italië of in Frankrijk, maar niet in Schiedam. Maar dat was tot mijn verbazing is dit wel zo, basilieken in Nederland! En ik merkte dat de meeste mensen niet weten – ook katholieken niet. Dat intrigeerde mij: hoeveel basilieken zijn er, waar staan die en wat betekent dat. Dat ben ik uit gaan zoeken en daar is een boekje uit ontstaan.”

De gepensioneerde arts Kolstee bezocht alle kathedralen en basilieken van Nederland. Vanaf 28 april komt er een bij: de Martinuskerk in Venlo. Hoe wordt een kerk een basiliek? Je kunt daartoe een verzoek indienen in Rome, zo legt hij uit. “In het algemeen is het zo dat je een bijzondere historie moet hebben of een speciale devotie, een relikwie, een bedevaart of processie.” Vaal gaat het initiatief uit van parochianen: het verzoek komt dus weilicht echt van de basis, zo denkt hij.

Aanleiding om de kerk in Venlo tot basiliek te verheffen was het duizendjarig bestaan. “Overigens bestaat de huidige kerk pas vijfhonderd jaar, al is dat ook al een hele tijd. De voorganger was een romaanse kerk en daarvoor stond er een houten kerk, zoals dat vaak gaat. Ten tweede is er de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Genooi. Genooi is een klein gehucht ten noorden van Venlo. Daar staat een kapel die onder de hoede is gekomen van de Martinuskerk. Verder speelde mee dat er in de zeventiende eeuw de Synode van Venlo plaatsvond waarbij Kevelaer als officiële bedevaartsplaats werd erkend.” Overigens hoeft een basiliek op zichzelf niet oud te zijn, merkt Kolstee op. “De jongste basiliek is de Sint-Petrusbasiliek in Boxmeer. Die is pas na de Tweede Wereldoorlog gebouwd, nadat de oude kerk tijdens de oorlog verwoest was. Het gebouw is dus heel jong.” Maar de geschiedenis van deze kerk gaat meer dan duizend jaar terug en de jaarlijkse processie met de reliekschrijn van het H. Bloed waren samen de redenen om de kerk de status van basiliek te geven. “Bolsward heeft sinds kort ook een basiliek en dat is ook een betrekkelijk jonge kerk, zo’n 85 oud. Daar gaat het om Maria van Sevenwouden, een middeleeuws wonderbeeldje.”

Hoe kun je een basiliek herkennen? “Van binnen kun je een basiliek herkennen aan het conopeum en het tintinnabulum, een processiestaf met een belletje. Het conopeum is een baldakijn dat een eresymbool is voor een vorstelijk persoon. In Azië is dat nog gebruikelijk. Een basiliek is eigenlijk een soort ambassade. De paus is daar welkom, zijn baldakijn staat al klaar. Dat is het idee.”

Kolstee heeft alle basilieken van Nederland gezien. Een moeilijke vraag: welke vindt hij de mooiste? “Ik vind de Willibrordusbasiliek in Hulst bijzonder mooi. Het is een echte Vlaamse basiliek met de toren in het midden van de kerk. Het is een middeleeuwse kerk met een moderne toren, want de oude is er tijdens de Tweede Wereldoorlog afgeschoten. Iedereen vond de nieuwe toren verschrikkelijk lelijk, maar ik ben hem gaan waarderen. Hij staat ook op de omslag van mijn boek. Verder vind ik de basiliek van de H. Nicolaas in Amsterdam heel mooi. De kathedrale basiliek van Sint-Bavo in Haarlem is indrukwekkend: op de Sint-Jan in Den Bosch na – de andere kathedrale basiliek – de grootste katholieke kerk van Nederland.”

Kolstee bezocht dus alle basilieken in Nederland, maar hij kwam nogal eens voor een gesloten deur. Dat vindt hij jammer: die kerken maken deel uit van ons religieuze erfgoed. Als onderdeel van ‘Het grootste museum van Nederland’ – een initiatief van het museum Catharijneconvent in Utrecht – zijn de basiliek van de H. Nicolaas in Amsterdam, de kathedraal in Haarlem, de basiliek van O.L.Vrouw Sterre der Zee in Maastricht en de basiliek van de H.H. Agatha en Barbara in Oudenbosch vrijwel dagelijks open. Ze zijn ook voorzien van gidsen en van een audiotour. Komen er in de toekomst nog nieuwe basilieken bij? Kolstee hoorde van twee kandidaten: de Munsterkerk in Roermond en de Sint-Jeroen in Noordwijk. Het is dus afwachten.

Hugo Kolstee, Alle kathedralen en basilieken van Nederland\

Uitgever: Berne Media\

Pagina’s: 288 | € 22,95
ISBN: 978 9089 7211 67

De Beeldenstorm van 1566 als jarenlang proces

Katholiek Nieuwsblad 10 mei 2019

De beeldenstorm van 1566 betekende niet dat alle kerken in een klap waren ontdaan van al hun beelden. Wat er precies gebeurde, verschilde van plaats tot plaats en het duurde soms tientallen jaren of nog langer voordat de kerken die in handen waren gekomen van de protestanten het sobere uiterlijk hadden gekregen dat we nu kennen. Elizabeth den Hartog, als kunsthistorica verbonden aan de Universiteit Leiden, onderzocht hoe met beelden en andere kerkelijke kunstvoorwerpen voor tijdens en na de beeldenstorm werd omgegaan. Toen ze met een aantal collega’s een boek schreef over de Pieterskerk in Leiden viel het haar op dat er weinig te vinden was over de inrichting van de kerk tijdens de Middeleeuwen. Ze hoopte dat de verslagen van de processen die na 1566 tegen de beeldenstormers waren gevoerd, meer informatie zouden opleveren. Maar dat viel tegen. Wat er precies vernield was, bleef onduidelijk. Geïntrigeerd ging ze andere verslagen van beeldenstormen lezen. Daaruit bleek dat de beeldenstorm overal op een andere manier verliep. Op sommige plaatsen werden alle beelden kort en klein geslagen, maar er waren ook kerken die ongeschonden bleven. Hoe er met de beelden werd omgegaan is ook interessant. “Ik kwam een verslag tegen van de beeldenstorm in Brielle waar de rederijkers een proces voerden tegen de beelden. Ze hebben dus meer gedaan dan alleen beelden kapot maken: ze zijn ook voor schut gezet, maar dat proces was wel het raarste wat ik tegenkwam.” Ook curieus is wat ene Willem van Cuylenburg deed. Den Hartog schrijft hoe hij hoogstpersoonlijk het hoofdaltaar van het Kruisbroedersklooster in Acquoy ‘aan gort sloeg’ en de stenen meenam naar zijn kasteel waar hij er een toegangspoort mee bouwde. De poort noemde hij ‘Altaerburch’. “Als kunsthistorica vond ik het vooral interessant wat ze met de beelden deden en waarom. Die beelden waren mijn voornaamste bron van informatie. Je gaat kijken hoe ze kapot zijn gemaakt, waar ze terecht zijn gekomen en wat dat betekent.” Als voorbeeld geeft ze de kerk in Woerden. Daar zijn de beelden terzijde van de kerk begraven waar de kapellen waren. In Doorn daarentegen zijn de beelden in de gangpaden van de kerk begraven, waar de mensen eroverheen liepen. Dat is waarschijnlijk met opzet gedaan. “Je ziet vaak dat protestanten altaarstenen gebruiken als drempels voor de kerk: een vorm van desacralisatie”, aldus Den Hartog. Maar niet overal ging het er zo ruig aan toe, zo benadrukt Den Hartog. In de vloer van de Hooglandse kerk in Leiden is een beeld gevonden van Elia die water en brood krijgt van een engel. Katholieken beschouwen dit als een voorafbeelding van de eucharistie. Het beeld is niet kapotgeslagen, maar het brood en de waterkruik zijn er heel zorgvuldig uitgehakt. Het beeld van de profeet zelf bleef ongeschonden. Zo kon het dus ook gebeuren. Het is zelfs goed denkbaar dat katholieken beelden uit de kerken hebben verwijderd. “Die beeldencultus was een heleboel mensen een doorn in het oog. Het wil niet eens zeggen dat het protestanten waren die het deden. Erasmus had er ook al moeite mee en hij was geen protestant.” De beeldenstorm van 1566 in de Nederlanden was geen unieke gebeurtenis. “Kritiek op het gebruik van beelden is er altijd geweest, ik vind het belangrijk dat dat gezegd wordt. De beeldenstorm van 1566 was niet de eerste. Beeldenstormen zijn van alle tijden, alleen niet op die schaal waarop het in Nederland en België is gebeurd.” Natuurlijk is het zo dat wij de protestantse kerken in Nederland herkennen aan hun sobere interieur, ontdaan van beelden en schilderijen. Maar dat typische interieur is pas heel geleidelijk de norm geworden. “Het is verbazingwekkend hoe lang ze nog bezig zijn om altaren en beelden weg te halen. Het witten van de muren gebeurt vaak nog veel later. Saenredam schilderde die kerken in de zeventiende eeuw. Als je ziet hoe de kerkinterieurs in Utrecht er toen uitzagen denk je: zagen ze er nog maar zo uit. Er zitten dan nog allerlei schilderingen en beelden in. Het is dus echt heel geleidelijk gegaan en het is niet precies te zeggen wanneer.” Historici zijn het er al langer over eens dat de overgang in de Nederlanden van katholiek naar protestant niet van de ene op de ander dag plaatsvond. Het was een geleidelijk proces waarbij het er lange tijd nog naar uitzag dat een hervorming binnen de rooms-katholieke kerk mogelijk was. Elizabeth den Hartog laat zien dat ook de beeldenstorm het interieur van de kerk niet overal in een klap veranderde. Hoe het dan wel ging, wie erbij betrokken waren, wat de motieven waren: dat komt allemaal in haar boek aan de orde.

Elisabeth den Hartog, Een spoor van vernieling. Het Noord-Nederlandse kerkinterieur voor, tijdens en na de Beeldenstorm
Uitgever: Verloren
Pagina’s: 104 | € 15
ISBN: 978 90 8704 773 3

Berichten navigatie

1 2 3
Scroll naar boven