Legenda aurea

Jacobus de Voragine (1226/1230-1298) was een dominicaan, afkomstig uit het gebied van Genua en vanaf 1292 aartsbisschop in die stad. Zijn faam als auteur heeft hij vooral te danken aan zijn werk Legenda aurea. Hierin bespreekt hij de levens van heiligen, maar ook kerkelijke feesten, vastendagen en zelfs besteedt hij aandacht aan de islam.

Wilfried Uitterhoeve, destijds redacteur van de Nijmeegse uitgeverij SUN, gaf ruim dertig jaar geleden de aanzet tot het project. Voor een van zijn uitgaven verdiepte hij zich in de levens van heiligen. Vaak stuitte hij dan op verwijzingen naar het werk van Jacobus de Voragine, maar er was geen moderne Nederlandse vertaling beschikbaar. Hij vroeg daarom aan Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink om het werk te vertalen. Het hele project zou twee jaar duren, dachten ze in 1991. ‘Dat is dus helemaal niet gelukt’, is de nuchtere constatering van Ton Hilhorst.

Zo’n middeleeuwse tekst is vaak overgeschreven. De Legenda aurea was voor die tijd een bestseller en er zijn wel duizend exemplaren van gemaakt. Fouten bij het overschrijven zijn onvermijdelijk: zoek dan maar eens uit wat de correcte versie is. Vaak kunnen vertalers zich baseren op een wetenschappelijke tekstuitgave: dan hebben anderen dat speurwerk al gedaan. Maar zo’n uitgave van de Legenda aurea kwam er pas jaren nadat het echtpaar Hilhorst aan het vertaalwerk was begonnen.

Het werd hun in de loop van de tijd ook steeds duidelijker hoe de Legenda aurea de beeldende kunst had beïnvloed. Elke kunsthistoricus kent het belang van het werk en een Nederlandse vertaling werd in hun kringen dan ook bij voorbaat enthousiast ontvangen. ‘We hebben toen besloten dat er ook een flink aantal voorbeelden daarvan gegeven moesten worden. Het boek bevat tachtig bladzijden met illustraties van kunstwerken uit verschillende tijden.’

Vertalingen van de Legenda verschenen er trouwens al in de middeleeuwen: in het Middelnederlands, maar ook in onder meer het Frans, Duits, Engels, Italiaans, Catalaans en IJslands. ‘Dat is op zichzelf een onderwerp waar nog veel over te studeren valt: wat je in het Duits het Nachleben noemt, hoe het met het boek gegaan is toen het eenmaal uitgekomen was en hoe de mensen erover geoordeeld hebben. Je kunt wel zeggen dat het een bestseller is geweest in de veertiende en vijftiende eeuw. Tijdens de Renaissance moest men er niets meer van weten. Na de achttiende eeuw is de belangstelling voor het boek weer teruggekomen. Je zou kunnen zeggen: het is terug van weggeweest.’

Eigenlijk schreef Jacobus helemaal niet voor een groot publiek. Het was een hulpmiddel bij de prediking voor zijn mede-dominicanen, legt Hilhorst uit. ‘Als ze de wereld introkken namen ze die exemplaren mee want iedere dag moest er gepreekt worden over de heilige van de dag. Jacobus heeft ervoor gezorgd dat die verhalen beschikbaar kwamen. Hij nam ze over uit oudere bronnen.’

‘Maar er was zeker een breder publiek voor. Naast de dominicanen waren er de franciscanen die het gingen gebruiken en daarnaast ook andere bedelorden zoals de karmelieten en de augustijnen.’ Verder vond het boek zijn weg naar andere lezers. Ignatius van Loyola las het toen hij herstelde van de verwondingen die hij op het slagveld had opgelopen. Het was een van de factoren die hem ertoe aanzetten het soldatenleven vaarwel te zeggen en de orde van de jezuïeten te stichten.

Jacobus was destijds niet de enige die levens van heiligen optekende. Waarom was juist zijn werk zo bijzonder populair? Een vraag die niet zo gemakkelijk te beantwoorden is, aldus Hilhorst. In vergelijking met zijn voorgangers heeft hij meer heiligenlevens opgetekend, constateert hij. Latere auteurs waren vaak ook kritischer: ze lieten verhalen weg die ze niet betrouwbaar vonden. ‘Jacobus doet dat niet. Hij excuseert zich af en toe door te zeggen dat een verhaal onbetrouwbaar is, maar vertelt het dan toch maar wel. Zo heeft hij dus een heleboel, ik zou haast zeggen smakelijke verhalen opgenomen.’

Maar vooral helpt het werk ons veel kunst uit de middeleeuwen te begrijpen. Bijvoorbeeld een schilderij van Geertgen tot Sint Jans: ‘De geschiedenis van het gebeente van Johannes de Doper’, dat in het boek is opgenomen. Het beeldt een groot aantal scènes van het verhaal uit. ‘Als je wil begrijpen wat daar wordt afgebeeld dan kun je daar heel goed de Legenda aurea bij halen.’ Hetzelfde geldt voor kunstwerken die ontstaan zijn vóór de Legenda aurea. Bijvoorbeeld de gebrandschilderde ramen in de kathedraal van Chartres, die dateren van de eerste decennia van de dertiende eeuw.

Opmerkelijk is ook dat hij een uitgebreide beschrijving geeft van het leven van Mohammed en van de wetten en gebruiken die bij de moslims golden. Dat had hij uit een boek van een auteur uit het zuiden van Spanje dat in zijn tijd nog islamitisch was. Hij was in zekere zin ruimdenkend: ‘Ook de joodse filosoof Philo van Alexandrië haalt hij met veel eerbied aan. Hij raadpleegde dus niet alleen christelijke auteurs.’

Jacobus de Voragine, Legenda aurea. Levens van de heiligen. Vertaald en ingeleid door Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink

Uitgever: Boom

Pagina’s: 1112 | € 59,90

ISBN 978 90 2443 312 4

Artikel verschenen in Katholiek Nieuwsblad 21 oktober 2022/

Titus Brandsma: praktische geleerde en mysticus

Twee artikelen over Titus Brandsma in het speciale nummer van het Katholiek Nieuwsblad naar aanleiding van zijn heiligverklaring.

Een interview met Inigo Bocken. Hij werkt aan een ‘intellectuele biografie’ van Brandsma.

Godfried Bomans, die bij Brandsma studeerde, typeerde hem op zijn onnavolgbare manier:
“Titus Brandsma was, zoals gewoonlijk heiligen zijn, een slecht nee-zegger. Zo was hij in de loop van zijn vriendelijk leven geestelijk adviseur van de ontelbare bonden en verenigingen, waaraan het roomse leven zo rijk is. Hij woonde de vergaderingen bij van katho- lieke wasbazen, banketbakkers, turners en van het roomse rioleringswezen, er voortdurend op bedacht hun belangen in het licht van de eeuwigheid te zien en was voortdurend de enige in de zaal die het gezel- lig samenzijn vanuit die verrassende gezichtshoek bezag.”
“Ik vind dat een van de mooiste citaten die ik ken”, zegt Inigo Bocken, maar we mogen er niet uit afleiden dat zijn academische werk leed onder al die activi- teiten. “Ik denk dat Titus Brandsma heel bewust niet wilde dat de universiteit een ivoren toren was. Tegen- woordig spreekt men binnen de universiteiten over ‘valorisatie’ en moeten we allemaal kunstmatig pro- beren ons onderzoek in de samenleving vruchtbaar of bekend te maken. Dat deed Titus Brandsma eigenlijk van nature. Dat had te maken met zijn karmeliet
zijn: contemplatie in de actie. Daarom ging hij overal lezingen houden, tot aan de rooms-katholieke brei- en naaivereniging in Arnhem toe. Daar voelde hij zich niet te goed voor.”

Het tweede artikel gaat over Titus Brandsma als mysticus. Mystici hebben ervaringen die op het eerste gezicht ongewoon lijken. Is mystiek dus niet voor iedereen weggelegd? Titus Brandsma vond van wel. Hij putte daarbij uit zowel de Spaanse als de Nederlandse mystiek.

Beide artikelen zijn te lezen in het Katholiek Nieuwsblad

Buiten dienst

Een jaar lang bezocht Anton Stolwijk (1979) de Josephkerk in Alkmaar. Hij zong in het koor en deelde lief en leed met de vrijwilligers, mensen die zijn ouders of grootouders hadden kunnen zijn. Zijn ervaringen schreef hij neer in Buiten dienst: een tragikomisch verhaal over het laatste jaar voordat de kerk aan de eredienst werd onttrokken.

“Kerksluitingen vormden een onderwerp waar ik al heel lang in mijn hoofd mee bezig was”, vertelt hij. “Toen ik hoorde dat de Josephkerk, waar we vroeger regelmatig kwamen, ging sluiten was ik net klaar met mijn vorige boek. En ik wilde er een persoonlijke invalshoek aan geven. Ik kende er nog wat mensen, had herinneringen aan het gebouw, dus dat ging eigenlijk heel natuurlijk.”

Als kind ging hij met de grootste tegenzin naar de kerk. Hij moest van zijn vader, die bij het bisdom Haarlem werkte. “Hij heeft er zijn hele leven gewerkt, maar daar waren we als kinderen niet erg in geïnteresseerd. Maar als je vader overlijdt dan ga je je vanzelf meer voor hem interesseren – volgens mij is dat bij iedereen zo.”

Hij sprak met oud-collega’s van zijn vader en kreeg zo een beeld van zijn werk en ook hoe het er toen in het Haarlemse Pastoraal Centrum aan toeging. Vooral in de tijd van bisschop Bomers (1983-1998) waren de tegenstellingen groot. “Ik hoorde dat er tijdens de lunch twee tafels waren, de orthodoxe en de progressieve. Mijn vader wilde geen partij kiezen, ‘een soort Zwitserland’ noemde een oud-collega hem. Hij ging dan schoorvoetend naar de progressieve tafel. Bijdragen aan het koninkrijk van God op aarde was zijn drijfveer.” Dat beseft Anton nu pas. “Hij slaagde er eigenlijk niet in om het over te brengen op zijn eigen kinderen, wat best pijnlijk is. En wat hij zelf ook heel jammer vond.”

Anton beschouwde zich niet als katholiek, maar zijn jaar in de Josephkerk bracht hem aan het twijfelen. “Toen ik begon aan het onderwerp dacht ik zeker te weten dat ik niet katholiek was, want ik ging nooit naar de kerk en wat wist ik nu helemaal over het geloof? Maar zoals bij alles: hoe dieper je in een onderwerp duikt, hoe moeilijker het wordt om er een duidelijk omschreven mening over te hebben.”

Hij probeerde iets van het geloof te begrijpen door met mensen te praten en door veel te lezen. “Ik heb geprobeerd Schillebeeckx te lezen en nog wat andere theologische werken, maar die zijn voor een buitenstaander moeilijk te doorgronden.” Het werk van Erik Borgman Waar blijft de Kerk? over hoe je door moet gaan als katholiek terwijl de kerken sluiten sprak hem wat meer aan. “Heel overtuigend geschreven, maar toen ik het uit had dacht ik nog steeds: ik weet helemaal niet eens wat ik geloof en of ik iets geloof.”

Hij vindt het een gemis. “Zeker nu ik wat ouder word en kinderen heb. Die vragen me nu bijvoorbeeld wat er gebeurt met hun overgrootmoeder die laatst is overleden. Het blote feit dat ik daar totaal geen antwoord op kon geven vond ik absurd Elke beschaving heeft een verhaal over de dood en over wat er dan gebeurt, maar in onze maatschappij wordt het al gauw hakkelen en stamelen.”

“En dat is met meer dingen. Wanneer leef je goed? Wat is zinvol? Dat soort dingen. Dat zijn natuurlijk grote vragen. Als ik mijn computer aanzet, word ik bedolven onder de inspirerende filmpjes van mensen die uitleggen dat je veel moet reizen en dat je koste wat kost je dromen moet najagen en dat je ondertussen ook nog in bitcoins moet handelen. ”

“ensen doen de gekstedingen om de zin van het bestaan te vinden. En dat terwijl onder onze ogen alle kerken dichtgaan.. De hemel is naar beneden gekomen en ligt om ons heen, in scherven op aarde, zoals Kees Fens schreef.”

“Ik ben wel op het punt dat ik zo veel gezien heb of gelezen heb dat ik best wel katholiek zou willen zijn, maar ik zie maar weinigconcrete openingen. Op de een of andere manier is daar toch een soort kloof? Ik weet niet, misschien ligt het wel aan mezelf.”

Het is een groot gemis dat de kerk weg is uit heel veel levens, zover ben ik wel. Ik weet niet of dat allemaal duidelijk uit mijn boek komt, maar ik hoop heel erg dat mensen dat een beetje meekrijgen. Dat er een soort leegte is ontstaan. Dat was de oorspronkelijke titel van het boek overigens: ‘Leeg’, een referentie aan lege kerken en aan morele leegte..

De kerkgangers uit het boek zijn geanonimiseerd, maar ze herkennen zich in het boek. Hun reacties waren positief, al figureren ze in een tragikomisch verhaal. “Het gaat over mensen naar wie nietgeluisterd wordt. ‘Hanny’ bijvoorbeeld deed al sinds mensenheugenis alles voor de kerk en leidde het secretariaat. Ze deed de was voor de Argentijnse paters, die als laatsten de parochie bedienden. Maar toen die vertrokken, kwamen ze haar niet eens gedag zeggen. Ik vind dat tekenend. Omdat er nog maar een paar oudere mensen over zijn, tellen ze zelfs in de kerk niet meer mee. Maar die mensen hebben net zo goed pijn als hun kerk verdwijnt. Dat heb ik duidelijk willen maken in mijn boek.”

Anton Stolwijk, Buiten dienst. Toen God kleiner moest gaan wonen en ik meekeek.

Uitgeverij: De Geus

Pagina’s: 272

€ 21,50

ISBN 978 90 445 4232 5

Dit artikel verscheen in het Katholiek Nieuwsblad van 30 april 2021.

Arbeiders van Zijn woord

Over de katholieke sociale leer is veel geschreven. Maar dat wil nog niet zeggen dat iedereen daarvan op de hoogte is. Geert De Cubber, diaken van het bisdom Gent, geeft in Arbeiders van zijn Woord een leesbare ‘vertaling’ van die leer. Vervolgens legt hij twaalf gelovigen de vraag wat je met die principes doet in het leven van alledag. Allemaal werken ze in een “harde bedrijfseconomische omgeving”, waar onder invloed van het neoliberalisme de economie is losgekoppeld van ethiek en de onzichtbare hand van de markt bepaalt wat goed of slecht is.

“Het is geen kwestie van een groot kruis op de borst te dragen”, zegt een van de ondervraagden. “Ik tracht hartelijk te zijn, aangenaam, vriendelijk en attent. Ik bestudeer geen encyclieken of andere teksten van gezagsdragers in Rome; ik probeer handen en voeten te geven aan mijn christelijke verantwoordelijkheid.”

Dat geldt voor alle ondervraagden. Zonder de sociale leer van de Kerk te kennen passen ze die toch toe omdat hun leven is geworteld in het Evangelie, concludeert De Cubber. Die conclusie roept vragen op. Er wordt veel over de sociale leer geschreven, maar dit bereikt de gelovigen niet. Moet de Kerk hier niet iets aan doen en hoe zou dat aangepakt kunnen worden?

“In de eerste plaats moeten we erover spreken”, vindt De Cubber. “Onder impuls van paus Franciscus gebeurt dat trouwens. Evangelii Gaudium, Laudato Si’ en Fratelli Tutti zijn belangrijke aanvullingen op de sociale leer.” Makkelijk is het niet. “Dat komt wellicht omdat de boodschap tegendraads is. Verwonderlijk is dat niet: het Evangelie – daar liggen uiteindelijk de wortels van de sociale leer – is ook niet bepaald mainstream.”

Toch is het van belang die tegendraadse boodschap uit te blijven dragen, vindt hij. “De sociale leer biedt toch onmiskenbaar concrete perspectieven voor wie vandaag christen wil zijn. Op die herkenbaarheid mogen we gerust wat meer inzetten.”

De Cubber nam de concrete vragen van concrete gelovigen als uitgangspunt. “Zij vragen wel eens: hoe kan ik voluit christen zijn in mijn werksituatie? Voor wie in de zorg of het onderwijs werkt – de sectoren waar kerkelijke betrokkenheid als het ware historisch gegroeid is –, lijkt dat haalbaarder dan voor wie in de harde economische sectoren actief is. Toch geeft de sociale leer aan dat dat niet zo hoeft te zijn.”

Katholieke vakbonden en politieke partijen komen in het boek praktisch niet voor. De verzuiling is voorbij en dat is een goede zaak, vindt De Cubber. “Als de sociale leer zich richt tot ‘alle mensen van goede wil’ – zoals het herhaaldelijk in de teksten voorkomt – dan moeten we ons niet achter die zuil verschansen of er ons in opsluiten. Dat zou het samenleven niet echt ten goede komen. En politiek gezien: het zou verkeerd zijn christelijk geïnspireerde politici alleen in de traditioneel christendemocratische partijen te zoeken. Iedere christen die politiek actief is, wil een steentje bijdragen aan de boodschap van bevrijding voor iedereen. Dat veronderstelt dat we met iedereen in gesprek gaan, wars van de ideologische grenzen tussen politieke partijen.”

In het boek komen ook de opvattingen van paus Johannes Paulus II en zijn opvolgers aan de orde die de sociale leer van de Kerk niet zien als economisch systeem, maar als een kritisch beschouwen van zulke systemen. Het idee van de de katholieke sociale leer als derde weg tussen kapitalisme en marxisme is daarmee verlaten. Dat roept de vraag op of de Kerk het kapitalisme (of elk ander economisch systeem) aanvaardt op voorwaarde dat de menselijke waardigheid en vrijheid niet in het gedrang komen.

De Cubber zet allereerst vraagtekens bij het idee van de derde weg. “Het is nog maar de vraag of de sociale leer ooit ‘een derde weg’ was. Toch niet als een soort middenweg tussen kapitalisme en marxisme. In de sociale leer gaat het om iets helemaal anders. Menselijke waardigheid en gelijkwaardige vrijheid zijn inderdaad fundamenteel. Dat is niet zomaar een optie tussen twee andere alternatieven. Voor christenen is dat de enige weg. De Bijbelse boodschap van bevrijding – voor elke mens en voor de hele mensheid – is daarvoor de toetssteen.”

Maar dat is iets anders dan het aanvaarden van het kapitalisme. Zeker sinds Vaticanum II klinkt er veel kritiek op een puur kapitalistische economie. “Natuurlijk moeten we ook om den brode werken in een onvolmaakt systeem dat hier en nu geldt. In dat geval moet de sociale leer haar profetische en kritische rol ten volle spelen. Ik pleit in het boek voor een relationele economie. We zijn niet louter consument en producent, maar we blijven mensen, met alles wat daarbij hoort. Daarom moeten we de band tussen economie en ethiek herstellen. Bij elke economische beslissing moet je een morele reflectie maken. Uit zichzelf maakt ‘de markt’ geen keuze tussen goed of slecht.”

Geert De Cubber, Arbeiders van zijn Woord. Christen zijn in het economische leven

Uitgever: Halewijn

Pagina’s: 120 | € 18,95

ISBN 978 90 8528 602 8

Het geloof van Felix Mendelssohn

Wat betekende het geloof voor componist Felix Mendelssohn Bartholdy? Volgens musicus en theoloog Mar van der Veer projecteerden de onderzoekers van het leven van Mendelssohn vooral hun eigen opvattingen op hem in plaats van de feiten weer te geven. Een antwoord op die vraag kan alleen gegeven worden na een grondige studie van zijn theologische opvattingen die te vinden zijn in zijn brieven. Bovendien is kennis van de toenmalige ontwikkelingen in de theologie nodig om een beeld te kunnen vormen van zijn geloof, aldus Van der Veer.

Dankzij het kapitaal van zijn vader kon Felix reizen maken in heel Europa. Mendelssohn was dus al op jonge leeftijd in aanraking was gekomen met zeer diverse tradities en opvattingen en had een brede opleiding genoten. Mendelssohn kon vooral in de natuur Gods almacht ervaren. Hij geloofde dat God ingreep in het dagelijks leven en daadwerkelijk gebeden verhoorde. Zijn voorzienigheid betekende dat Hij al wist hoe een compositie zou klinken waar Mendelssohn nog aan werkte. Tegenslag deed hem niet twijfelen aan God. Het verdiepte zijn innerlijk leven eerder en droeg bij aan zijn besef dat dat succes tijdelijk was.

Onderzoekers die de joodse identiteit van Mendelssohn benadrukken, wijzen op zijn bewondering voor zijn grootvader Moses. Maar dat wil nog niet zeggen dat Felix Mendelssohn zichzelf als jood zag. Hij was zich bewust van de joodse afkomst van zijn familie, maar beschouwde zichzelf als protestant en Duitser. Zo zagen de meeste van zijn tijdgenoten hem ook. Tijdens zijn leven genoot hij een enorme populariteit en zijn dood, op 38-jarige leeftijd, schokte heel Duitsland. Dat riep weerstand op: drie jaar later schreef Richard Wagner Das Judenthum in der Musik. Joden beschouwde hij als parasieten op de Duitse cultuur. Het werk van Mendelssohn, die Wagner als jood beschouwde, kon daarom alleen maar van inferieure kwaliteit zijn.

Daarmee zaaide hij de twijfel over de identiteit van Mendelssohn. Later zouden de nazi’s diens werk verbieden en zijn standbeelden neerhalen. Zo staat Mendelssohn ook symbool voor veel Duitse joden in de negentiende en twintigste eeuw. Ze waren zich bewust van hun afkomst of zetten zich daartegen af. Maar ze streefden ernaar deel uit te maken van de Duitse samenleving en cultuur. Die integratie leek succesvol totdat het nog steeds aanwezige antisemitisme onder de nationaal-socialisten op een verschrikkelijke manier de overhand kreeg.

Mar van der Veer, Felix Mendelssohn Bartholdy. Zijn geloof belicht vanuit zijn brieven, Skandalon, Middelburg, 2020, 527 blz.

Een uitgebreide versie van dit artikel verscheen in Tertio 17 februari 2021.

Onder dezelfde sterren

Sinds de tijd van keizer Augustus had er in de gebouwen van de senaat in Rome een altaar van de godin Victoria gestaan. De christelijke keizer Gratianus had echter het in 382 laten verwijderen. Dit leidde tot herhaalde protesten van Symmachus, de meest vooraanstaande senator van zijn tijd. In de zomer van 384 schreef hij een brief aan de keizers – er waren er toen drie – waarin hij bepleitte dat het beeld zou terugkeren naar de senaat. Zelf was hij geen christen maar hij wilde het christendom niet verbieden. Hij vroeg zich af waarom het niet mogelijk was dat verschillende religies naast elkaar bestonden. “We kijken naar dezelfde sterren, de hemel is voor iedereen hetzelfde, dezelfde wereld omringt ons. Wat maakt het uit hoe we naar de waarheid zoeken? Er is meer dan één weg naar zo’n groot geheim. Maar dit is een discussie voor mensen die op hun gemak zijn, wij willen geen conflict maar bieden gebeden aan”, zo schreef hij.

In de tijd van Symmachus leefden christenen en “heidenen” naast elkaar in het Romeinse rijk. Keizer Constantijn de Grote had de christenen in 313 vrijheid van godsdienst geschonken, maar het christendom was nog lang geen staatsgodsdienst. Constantijn zelf had zich pas op zijn sterfbed laten dopen. Dat was in die tijd overigens niet ongebruikelijk. De doop waste alle zonden van je af en omdat je met een been in het graf geen misstappen meer kon begaan, was je er zeker van dat je niet in de hel terecht zou komen als je je pas op het allerlaatst liet dopen.

Dat de keizers niet ingingen op het verzoek van Symmachus, was mede het gevolg van de invloed van Ambrosius, de bisschop van Milaan. Hij zat dicht bij het vuur omdat Milaan in die tijd een van de keizerlijke residenties was. Daarbij was hij een ervaren politicus. Voordat hij door de Milanese christenen bij acclamatie tot bisschop werd gekozen, had hij als gouverneur in de stad gezeteld.

Victoria kwam dus niet meer terug in de gebouwen van de senaat. De traditionele Romeinse godsdienst was nu definitief in de verdediging gedrongen. Keizer Theodosius zou vanaf 392 deze godsdienst verbieden en het christendom feitelijk tot staatsgodsdienst maken.

In zijn boek Onder dezelfde sterren beschrijft Wim Jurg hoe het christendom de dominante godsdienst in het Romeinse rijk werd. Symmachus, Ambrosius en Theodosius zijn de hoofdrolspelers in dit verhaal. Maar van die drie staat Ambrosius het meest in de schijnwerpers. Zijn invloed op de keizer is groot. In de zomer van 390 richtten soldaten een slachting aan onder de inwoners van de stad Thessaloniki. Dit leidde tot grote verontwaardiging in het hele rijk. De keizer werd verantwoordelijk gehouden voor de dood van duizenden onschuldige burgers. Ambrosius wist hem ertoe te bewegen in het openbaar boete te doen. Waarschijnlijk heeft hij tijdens een kerkdienst om vergeving gevraagd en mocht hij gedurende een bepaalde periode geen diensten bijwonen. Daarbij zal ook een rol hebben gespeeld dat hij zich net als Constantijn op zijn sterfbed had laten dopen. In tegenstelling tot Constantijn was hij echter hersteld van de ziekte die aanvankelijk dodelijk leek te zijn. Theodosius moest als christen boete doen voor zijn zonden.

Symmachus lijkt zo tolerant dat hij in onze tijd zou passen. Is dat ook zo, vragen we aan Wim Jurg. “Symmachus zou in onze tijd wellicht worden onthaald vanwege zijn religieuze tolerantie, maar waarschijnlijk, bijvoorbeeld vanwege zijn opvattingen over vrouwen, zou hij ook als een onverbeterlijke conservatief zijn gezien. Er zal bij zijn tolerante houding vast ook politieke motivatie mee hebben gespeeld, maar uit zijn persoonlijke brieven blijkt ook groot respect voor zijn christelijke vrienden”, aldus Jurg.

Had Ambrosius net als Symmachus vriendschappelijke contacten met niet-christenen?

“Ambrosius heeft zeker beleefd met niet-christenen gecorrespondeerd, zoals soms met Symmachus, maar de vriendschap spat er niet af. Het probleem is dat hij alles wat hij op schrift naliet zo onder controle heeft gehouden dat je feitelijk alleen kunt zeggen dat hij in elk geval niet de indruk van vriendschappelijke omgang met niet-christenen wilde geven. Heel anders dan bijvoorbeeld Augustinus, die een talent voor vriendschap lijkt te hebben gehad.”

In hoeverre heeft Ambrosius ertoe bijgedragen dat het christendom uiteindelijk de enige toegelaten godsdienst werd?

“Ik denk dat Ambrosius daar zeer aan heeft bijgedragen, toch had hij het vermoedelijk niet vanaf het begin voor ogen. Misschien dacht hij eerst niet eens dat het mogelijk was om de oude priesterschappen en rituelen zo hard aan te pakken. Maar nadat het keizerlijke hof naar zijn eigen Milaan was verhuisd zag hij een kans en die greep hij.”

“Heidense” rituelen werden verboden. Voortaan was er alleen nog voor christenen plaats onder de sterren.

Wim Jurg, Onder dezelfde sterren. De laatste heidense senator en zijn christelijke vrienden.

Uitgeverij: Damon

Pagina’s: 216

€ 24,90

ISBN 978 94 6340 284 2

Verschenen in Katholiek Nieuwsblad 9 oktober 2020

Een Vlaming uit West-Friesland

Katholiek Nieuwsblad 9 mei 2008

Emeritus-abt Grimbergen viert vijftigjarig priesterjubileum

Piet Wagenaar, emeritus-abt van het Norbertijnenabdij van Grimbergen viert op 15 mei dat hij vijftig jaar geleden hij tot priester werd gewijd en dat hij 25 jaar geleden abt werd. In die tijd veranderde er veel in de Kerk en in de kloosters. Als abt en als pastoor en deken van Grimbergen maakte hij deze veranderingen mee en gaf hij er leiding aan. Zo heeft hij kunnen meemaken dat leken meer inbreng hebben in de parochies. Hij klinkt als een geboren Vlaming, maar hij is een West-Fries die het Vlaams pas op latere leeftijd leerde: in Rome nog wel.

Er zijn wel veel katholieken, maar geen kloosters in West-Friesland. Na de lagere school ging hij dan ook naar het college van de Kruisheren in Uden. Hij kreeg hier de kans om zich verder te oriënteren en hij kwam in contact met de Norbertijnen. Hun ‘vita mixta’ trok hem aan: ze leven samen in een kloostergemeenschap, maar zijn ook als priester werkzaam in parochies. Hij leerde in die tijd de Norbertijnen van Heeswijk kennen, maar ook die van Grimbergen. Tijdens een vakantie fietste hij van West-Friesland naar het plaatsje ten noorden van Brussel. Het beviel hem daar wel, maar Heeswijk was voor een jongen uit Nederland de meest voor de hand liggende keuze. Toen hij echter met de abt van Heeswijk ging praten, bleek dat dit klooster genoeg kandidaten had. Dit in tegenstelling tot Grimbergen en zo kwam de West-Fries Piet Wagenaar in Vlaanderen terecht.

Voor iemand uit Noord-Holland is een verhuizing naar Vlaanderen vanwege het verschil in mentaliteit een grote overgang. Toch kon hij aarden in Grimbergen en dat kwam door zijn verblijf in Rome. In 1955 moest hij theologie gaan studeren aan de Gregoriana in Rome. In die jaren leefde hij samen met Vlaamse ordegenoten en werd daar Vlaming met de Vlamingen. Hij leerde zich in het Vlaams uit te drukken en hij merkte dat de Vlaamse mentaliteit hem lag: de openheid en ook de Bourgondische inslag.

Als student in Rome raakte hij onverwacht verzeild in een gebeurtenis die voor de kerk ingrijpende gevolgen zou hebben. Piet Wagenaar was op 25 januari 1959 in de basiliek van Sint Paulus-buiten-de-muren toen paus Johannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie aankondigde. Voor Piet Wagenaar kwam dit net zo onverwacht als voor de meeste andere katholieken. Een van zijn medestudenten zei hem op de terugweg: “Ge zult zien dat ze de volkstaal in de liturgie zullen gaan invoeren”. Wagenaar geloofde daar toen niets van.

Hij herinnert zich wel dat de verwachtingen hoog gespannen waren toen het concilie in 1962 begon, maar hij besefte nog niet dat de veranderingen die het concilie met zich meebracht ook voor hemzelf grote gevolgen zouden hebben. Toen hij naar Grimbergen terugkeerde, verwachtte hij de rest van zijn leven als docent te zullen doorbrengen maar dat liep anders. De toenmalige aartsbisschop van Mechelen-Brussel, kardinaal Suenens, was bezig de besluiten van de kerkvergadering door te voeren. Een van de maatregelen was het verkleinen van de dekenaten. Er waren dus meer dekens nodig. Piet Wagenaar kreeg van zijn abt en van de aartsbisschop de vraag voorgelegd of hij bereid was deze functie in Grimbergen op zich te nemen. Hij was nog geen 38 en had weinig ervaring in de parochie, maar hij deed het toch en hij heeft er geen spijt van gehad. Een boeiende tijd vond hij het, waarin de leken medeverantwoordelijkheid kregen in de kerk. Tot dan toe hadden de pastoors het voor het zeggen gehad in de parochies, maar nu werden er parochieraden opgericht en allerlei werkgroepen waarin leken meededen.

In 1982 werd hij gekozen tot abt van het klooster in Grimbergen. Het was weer een onverwachte wending in zijn leven. Een grotere overstap dan die van Nederland naar Vlaanderen, zo omschrijft hij het. Maar ook dit vatte hij op als een uitdaging. In die tijd waren alle ordes en congregaties bezig met het houden van ‘vernieuwingskapittels’. Ook dit was een uitvloeisel van het Tweede Vaticaans Concilie. “Een belangrijk punt was de vraag wie wij zijn”, vertelt Wagenaar. Zelf had hij, zoals we zagen, gekozen voor het leven als Norbertijn vanwege de combinatie van het kloosterleven en het parochiepastoraat. Die combinatie was verwaterd. “Veel confraters leefden als wereldheren, ze waren volledig zelfstandig.” Dat strookte niet met het charisma van de orde, die is gebaseerd om wat men de ‘drie c’s’ noemt. De eerste daarvan is de ‘communio’: “alles met hart en ziel samen delen op weg naar God”. Daarom werd iedereen verzocht om, voor zover mogelijk, deel te nemen aan het leven in de abdij, aan de maaltijden en zo mogelijk aan het koorgebed. De tweede c staat voor de cultus, het gebedsleven en het verzorgen van de eredienst en de derde c voor caritas, het “doorgeven wat je in de gemeenschap hebt overwogen”.

Er was enige weerstand, maar toch zijn velen teruggekeerd in de kloostergemeenschap en degenen die nieuw benoemd werden, moesten voortaan in de abdij wonen. Wagenaar geeft toe dat de nadruk ligt op de c van communio en minder op die van cultus en caritas. Dat is onvermijdelijk door het tekort aan priesters. Net zoals de seculieren worden de reguliere priesters van de abdij van Grimbergen steeds zwaarder belast. “Als je zestig werd, kreeg je er vroeger een kapelaan bij. Nu krijg je er een parochie bij”, zegt Wagenaar.

In 2004 nam hij afscheid als abt. Sindsdien heeft hij meer tijd gekregen voor lectuur, orgelspel en voor het archief van de abdij. Deze is in 1128 gesticht door de H. Norbertus zelf en is daarmee de oudste nog bestaande Norbertijnenabdij.

Piet Wagenaar kijkt terug op een boeiend leven. Hij niet teleurgesteld dat ondanks alle vernieuwingen waar hij aan heeft mogen meewerken de aantallen kerkgangers, priesters en kloosterlingen sterk zijn gedaald? “Ik ben niet pessimistisch”, zegt hij, “als ik zie dat in vergelijking met vroeger leken veel meer medeverantwoordelijkheid dragen. Hun inzet is buitengewoon. Er zijn bewegingen die jong en fris zijn, zoals Taizé en de Wereldjongerendagen. Hier in België hebben we goede bisschoppen; kardinaal Daneels is net als zijn voorganger Suenens een buitengewone figuur.” En al hebben er zich sinds 2000 weinig kandidaten meer gemeld om toe te treden tot de kloostergemeenschap is de abdij van Grimbergen nog lang niet zo vergrijsd als andere kloosters.

In de weekeinden zijn er nog steeds vijf vieringen maar Wagenaar tekent daarbij aan dat er soms heel weinig mensen de mis bijwonen. Wanneer er gregoriaans wordt gezongen zit de kerk echter steeds bomvol. Deze vieringen leveren ook de meeste reacties op. Soms blijkt daar nostalgie uit naar de ‘ouderwetse mis’ van vroeger. Met dergelijke reacties is Wagenaar niet blij. “Gregoriaans is niet ouderwets”, stelt hij. “Het is belangrijk dat er koren zijn, dat er gregoriaans of polyfonie wordt gezongen, maar op voorwaarde dat het volk erin betrokken wordt. Het volk moet de kans krijgen mee te zingen.” Ook in dit geval gaat de betrokkenheid van de leken hem aan het hart.

Duurzame duurzaamheid

Friesch Dagblad 25 maart 2020

Duurzaamheid lijkt meetbaar. In 2015 stelden de Verenigde Naties 17 doelstellingen vast, de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen of Sustainable Development Goals (SDG’s) die in 2030 bereikt moeten zijn. In Nederland draait de stikstofdiscussie helemaal rond cijfers: wie is er verantwoordelijk voor de meeste uitstoot en wie moet er als eerste een stap terugdoen? Het kabinet vond een uitweg door de maximumsnelheid op de autowegen te verlagen tot 100 km/u. Wie zich aan die snelheid houdt, kan gerust zijn: hij is in ieder geval niet verantwoordelijk voor de aantasting van de natuur door een teveel aan stikstof.

Maar op die manier worden mensen niet blijvend gericht op duurzaamheid. Wie zich netjes aan de maximumsnelheid houdt, denkt vooral aan zijn eigenbelang: hoe voorkom ik dat ik een boete krijg. De Tilburg School of Catholic Theology en het Franciscaans Studiecentrum daagden daarom biologen, sociale wetenschappers, theologen en biologen uit met de vraag hoe je duurzaamheid zelf duurzaam maakt: hoe je het verankert in het gedrag van mensen.

Het resultaat is een bundel vol artikelen van grote diversiteit over motivatie en verantwoordelijkheid, maar ook over contemplatie en ethisch handelen. De auteurs putten daarbij uit zeer diverse bronnen: van de Chinese wijsbegeerte tot middeleeuwse spiritualiteit.

In de diversiteit die de bundel biedt zijn toch enkele hoofdlijnen aan te wijzen. Een daarvan is ‘bekering’, een woord dat meer inhoudt dan gedragsverandering. ‘Ecologische bekering’ betekent dat de mens niet langer zijn eigenbelang najaagt, maar zich inzet voor zaken van gedeelde waarde, zo schrijft samensteller Krijn Pansters in zijn inleiding: ‘een conversio morum van incidenteel goed gedrag naar een ecologisch leefpatroon waarmee we in onze behoeften voorzien zonder dat we mensen, het milieu of de economie in gevaar brengen’.

Dat is een taak die we niet op anderen, politici of opiniemakers, kunnen afwentelen. Iedereen moet zijn eigen handelen kritisch tegen het licht kunnen houden. Ideeën uit de christelijke traditie kunnen daarbij behulpzaam zijn. Hierover is al enorm veel geschreven. Pansters geeft een buitengewoon nuttig overzicht van de belangrijkste literatuur.

Drie zaken maken duurzaamheid duurzaam, zo schrijft hij: betrokkenheid, bekwaamheid en bekering. Betrokkenheid wil zeggen eerbied voor mens en milieu. Het begrip ‘bekwaamheid’ ontleent Pansters aan de encycliek Laudato si’ van paus Franciscus. Hierin staat centraal dat de mens keuzes kan maken aan de hand van de klassieke kardinale deugden: verstandigheid, rechtvaardigheid, matigheid en vooral moed. ‘Misschien is de menselijke moed, de kracht om open te staan voor het goede, wel de meest roepende deugd van deze encycliek’, zo schrijft Pansters.

En dan tenslotte bekering: hier kiest Pansters een franciscaans perspectief. De volgelingen van Franciscus van Assisi hebben soberheid hoog in het vaandel staan. Toch pleit Pansters niet voor een sober leven, maar juist voor een ‘franciscaanse verrijking’ van het leven met betrekkingen, deugden en waarden. ‘Zodra jij begint definitief ethisch – contemplatief, actief, reflectief – betrokken te zijn, wordt de wereld vanzelf een beetje duurzamer duurzaam. Een dergelijke morele omslag vereist wel een moedige mensgerichtheid’, aldus Pansters.

Maar hoe breng je dat in de praktijk. ‘Ik ben milieubewust, maar heb een ecologische voetafdruk van 4,4 hectare’, schrijft Willem Marie Speelman, directeur van het Franciscaans Studiecentrum, in zijn bijdrage. In plaats van te voldoen aan een norm volgt hij veel liever een persoon. Voor hem is dat Franciscus van Assisi. Maar moet ik dan net als Franciscus mijn huis verlaten en een zwervend bestaan gaan leiden, zo vraagt hij zich af.

Franciscus kon genieten van de natuur, maar niet zoals wij dat doen. De moderne mens beschouwt zichzelf niet meer als een deel van de natuur, maar als iemand die er gebruik van maakt. Zo wordt een boom tot hout, een schaap vlees. Tijd is geld voor de moderne mens en het nut van de mens zelf wordt afgemeten aan zijn arbeidskracht. Hij geniet nog wel van de natuur, vliegt zelfs de aarde rond om ervan te kunnen genieten, maar voelt er zich geen onderdeel van.

Franciscus zag de natuur daarentegen als en goddelijk mysterie. Tegelijkertijd besefte hij dat de natuur nuttig is voor de mens. Maar als zijn broeders bijvoorbeeld hout gingen kappen, drukte hij ze op het hart ervoor te zorgen dat de boom weer zou kunnen uitbotten. Niet meer gebruiken dan je nodig hebt, was zijn uitgangspunt. Dat is iets anders dan zorg om je ecologische voetafdruk. Het is een streven naar ‘het goede leven’, in goede afgestemde verhoudingen waarbij het ‘ik’ niet voorop staat.

‘Wie het goede leven zoekt, en daarbij zichzelf niet centraal hoeft te stellen die zal het goede leven vinden en naar verwachting slechts een kleine ecologische voetafdruk achterlaten’, concludeert Speelman.

Krijn Pansters (red.). Duurzame duurzaamheid. Ecologische bekering en betrokkenheid (Utrecht: Eburon 2020) € 28,-. ISBN 978-94-6301-268-3

Oudenbosch: klein Rome in Brabant

Katholiek Nieuwsblad 29 maart 2019

Oudenbosch staat vol religieus erfgoed. Mark Buijs schreef er een boek over en legt uit hoe het West-Brabantse dorp een klein Rome werd.

Het was pastoor Willem Hellemons (1810-1884) die zijn bouwkundige inspiratie opdeed in de Eeuwige Stad. Daar volgde hij van 1829 tot 1834 zijn opleiding tot priester.

“Hij had veel gevoel voor decorum en viel voor de charme van de Zuid-Europese stad”, zo vertelt Mark Buijs.” Hellemons richtte in 1840 de broedercongregatie van Saint Louis op, die het gelijknamige internaat voor jongens ging bestieren. In 25 jaar tijd verrees er gebouwen en een kapel met Italiaanse allure. “Hellemons had het toen precies zoals hij het wilde hebben: een Romeins plein met een fontein in het midden en een uitstraling die je in Zuid-Nederland nergens ziet. Op zomeravonden is het mooi als de gebouwen worden aangelicht. Dan heb je niet echt het idee dat je in Nederland rondloopt.”

De apostolisch vicaris van Breda — de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland was nog niet hersteld — vond het allemaal veel te provocerend. De emancipatie van de katholieken was nog maar net begonnen en de ze moesten daarom nog niet te hoog van de toren blazen. Hellemons trok zich er niets van aan: uiteindelijk betaalde hij alles zelf met hulp van welgestelde inwoners van Oudenbosch.

In 1867 werd de eerste steen gelegd voor de huidige basiliek van de H.H. Agatha en Barbara: een kleine versie van de Sint-Pieter met de voorgevel van Sint-Jan van Lateranen. “Hellemons imiteerde niet”, zo benadrukt Buijs, “hij volgde na”. Daarom nam hij de gerenommeerde architect Joseph Cuypers in de arm. Buijs: “Cuijpers is er naar mijn idee heel goed in geslaagd om de verhoudingen goed te maken. Toen ik voor de eerste keer in de Sint-Pieter in Rome was, was ik niet alleen onder de indruk van het gebouw, maar ook van wat ik in mijn hoofd had zitten van Oudenbosch. Het is er veel groter en heel anders van beleving, maar de ruimtelijke ervaring klopt gewoon.”

Hij wijst op de koepel: “De koepel is smaller dan het gat waar hij boven staat. Het is een zwevende koepel. Die blauwe vlakken zijn zwikken die draaien een beetje naar binnen en daar staat hij in feite op. Het is een hele vernuftige constructie. Als je nagaat dat dit allemaal in baksteen is gezet, dan is het knap van Cuijpers dat hij dat kon uitrekenen en tekenen, maar ik vind het minstens zo knap van de Oudenbossche metselaars die dat toch echt niet gewend waren om te maken. Je kunt nog zo’n mooie tekening hebben, het komt er wel op aan dat het allemaal klopt. Dat hebben ze wel goed gedaan want het staat er allemaal nog steeds. Dat geldt ook voor de verhoudingen van de kolommen, de pilaren, de basementen, de lijsten. Alles is gewoon puur vakmanschap.”

Net als de basiliek is ook de kapel van Saint-Louis nog geheel intact. “Het gebouw is nu eigendom van een stichting die het van de broeders heeft gekocht en het is de bedoeling dat de gemeente eigenaar wordt. Die krijgt dan ook de verantwoordelijkheid voor de hele inboedel die onlosmakelijk aan het gebouw verbonden is”, legt Mark Buijs uit. De rest van het voormalige internaat en klooster kreeg een herbestemming doordat een woningstichting het kocht om er woningen in te maken. Dat was de redding van het complex, aldus Buijs: “Ze pakten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op”.

En zo is er meer religieus erfgoed herbestemd. In het voormalige jezuïetenklooster bijvoorbeeld is nu een brasserie gevestigd en de sterrenwacht in het gebouw is opnieuw in gebruik genomen.

Maar ook kleine monumenten krijgen aandacht. Achter het jezuïetenklooster staat een Lourdesgrot. Inwoners van Oudenbosch hebben zich over dit rijksmonument ontfermd. Mark Buijs vertelt dat het tot voor kort nog helemaal overwoekerd was. “Twee jaar geleden hebben we gezegd: het zou leuk zijn om ook iets met die kleine dingen te gaan doen. We hebben toen de Vrienden van het Religieus Erfgoed opgericht om ons op kleine objecten te richten. Deze grot is op deze manier weer een stukje zichtbaar religieus erfgoed geworden. Het is leuk om dat met elkaar te kunnen doen, want dat zorgt voor enthousiasme bij mensen die er anders niet bij betrokken zouden zijn. Je hoeft dus niet altijd naar de gemeente of de eigenaar te kijken: je kunt zelf ook een steentje bijdragen.”

Zo blijft Hellemons zijn stempel drukken op Oudenbosch. Buijs: “De ongeremde bouw-ambitie van Hellemons heeft erfgoed opgeleverd dat de identiteit van Oudenbosch bepaalt. Als je bedenkt dat het de ambitie van Hellemons was om de parochie waar hij zou gaan werken iets van zijn Romeinse jaren mee te geven, dan is hij daar aardig in geslaagd. Dat is leuk om de mensen te laten zien en beleven. Het is mooi dat al die gebouwen teruggaan op iemand die iets in zijn hoofd had en het ook voor elkaar wist te krijgen.”

Mark Buijs, Religieus erfgoed in Oudenbosch. Het Rome van Willem Hellemons
Uitgever: Berne Media, uitgeverij Abdij van Berne
Pagina’s: 191 | € 22,90
ISBN: 978 90 8972 276 8

Berichten navigatie

1 2 3 4 5
Scroll naar boven